dinsdag 11 augustus 2015

Het uit de destructieautoclaaf lossen van het verkookte kadavermateriaal The unloading of the rendering autoclave from the cooked animal carcasses


Animal Rendering - Destructie Column part 21

Please scroll down for the English version 

Het uit de destructieautoclaaf lossen van het verkookte kadavermateriaal rond 1880

Het verkookte kadavermateriaal moest handmatig weer uit de destructieautoclaaf gespit worden, waarvoor meestal iemand de autoclaaf in moest. We kunnen ons voorstellen, dat dit een zwaar en uiterst onaangenaam werk was. Bovendien koste dit veel tijd, omdat de autoclaaf eerst moest afkoelen.

Hieronder staan een paar van de methoden, die bedacht zijn om dit werk niet alleen enigszins te verlichten maar ook om dit in een veel kortere tijd te kunnen doen.

Rond 1844 deed, Ebenezer Wilson in Cincinnatti, dit via een klep in zowel de bodem van de autoclaaf als in de zeefplaat . Beide kleppen werden gelijktijdig met een ketting of een spindel via het deksel van de autoclaaf geopend, waarbij het vaste materiaal dan in één keer vanaf de zeefplaat in een opvangbak onder de autoclaaf viel. In 1874 had Wilson vier van deze autoclaven in werking, elk met een inhoud van 5,5-7 m3.

De New Yorker Husband deed dit rond 1879 door de zeefplaat voor het kadavermateriaal in de autoclaaf schuin naar het mangat toe te leggen.

De autoclaaf uit 1867 van William Perry uit Massachusetts kon in het midden met een ketting om zijn dwars as gedraaid worden. Aan het ene uiteinde van de autoclaaf was de opening voor het vullen en het ledigen. De andere kant had een zeef met daaronder een aftapkraan.
De stoom werd via een leiding door het lager van de dwarsas in de autoclaaf geleid. De autoclaaf werd rechtop gezet en via de aftapkraan aan de onderkant werd continu het ontstane vet en lijmwater naar een ander vat afgetapt. De vaste materiaal op de zeef bleef zo “droog” en constant volledig aan de werking van de stoom blootgesteld.  Na afloop van het proces werd de druk afgelaten, de aftapkraan losgekoppeld en de vulopening geopend. Het geheel werd met de ketting een halve slag gedraaid waarna de vaste resten uit de autoclaaf uit vielen om elders tot meststof te worden vermalen.

The unloading of the rendering autoclave from the cooked animal carcasses aroud 1880

The cooked material had to removed from the rendering autoclave or “digester” by carving out manually, for which usually someone had to go into the digester. We can imagine, that this is a heavy and extremely unpleasant work. In addition to that, this costs much time because of the fact that the autoclave first had to cool down.

Below a few of the methods are descripted, not only designed to relieve this work a little bit  but also to be able to do this in a much shorter time.

Around 1844, Ebenezer Wilson in Cincinnatti, did this by means of a valve in both the bottom of the digester as in the false seave bottom. Both valves were simultaneously opened with a chain or a spindle through the lid of the digester, after which at one time the solid material fell directly from the sieve plate into a container under the digester. In 1874 Wilson had four of these autoclaves working, each with a capacity of 5.5-7 m3.
The New Yorker Husband did this around 1879 by putting in the digester the sieve plate for the cadaver material diagonally towards the manhole.

In 1867 William Perry’s digester from Massachusetts could be rotated with the aid of a chain around its cross axis in the middle. At one end of the digester was the opening for filling and emptying. The other side had a screen with a drain valve.

The steam was led into the digester through a conduct-pipe through the bearing of  the transverse axis. The digester was put upright and via the drain valve at the bottom the resulting grease and glue water were continuously drained to another barrel. In that way the solid material on the screen remained "dry" and also constantly exposed to the full influence  of the steam.  At the end of the process, the pressure was released, the drain valve disconnected and the filling opening opened. With the chain the whole thing was turned a half turn after which the remains fell from the autoclave for being ground elsewhere to fertilizer. 


De van buiten af bedienbare los opening aan de onderkant van de autoclaaf uit 1844 van Wilson.

From the outside controlled unloading valves in seave and bottom of the autoclave from 1844 by Wilson 

Bron: L.A. Andès: Animal Fats and Oils  1898  p. 33

woensdag 10 juni 2015

Maden: Krachtvoer voor de negentiende eeuwse “plofkippen” Maggots: Power fodder for the bloated broilers of the nineteenth century

Animal Rendering - Destructie Column part 19

Please scroll down for the English version

Maden: Krachtvoer voor de negentiende eeuwse “plofkippen

Na de vinding van Appert in 1823 zouden gedurende geruime tijd autoclaven voor de meeste kleinere vilderijen nog onbetaalbare dingen blijven en zullen de vilders voorlopig in “gewone potten en ketels” kadavers, botten en ander vleesafval om hun vet uitkoken. Naast dit werk en het onthuiden hadden zij in de negentiende eeuw nog enkele “nevenactiviteiten”. 

Eén daarvan was het kweken van maden, die voor de vissers en de kippenboeren erg gewild waren als visvoer respectievelijk krachtvoer. Zo was er in Frankrijk een kippenboer, die in de wijde omgeving de magerste scharminkels voor een appel en een ei opkocht en ze met maden voerde. Wat hem met ander kippenvoer, zoals graan niet lukte, lukte dat wel met een dieet van maden. In twee weken waren deze kippen drie maal zo zwaar geworden en konden even later als het exquise “Poulardes du Mans” aan de man worden gebracht……. .

In het begin werden plukten de vilderskinderen hiervoor de maden gewoon van de her en der op de vilderijen verspreide stinkende afvalhopen. Later werd hiervoor een veel effectievere ‘productiemethode” gevolgd.
Op een verloren stuk grond van de vilderij werden de ingewanden en overig rottend vlees uitgespreid tot een laag van ca 15 cm dik. Om uitdroging door direct zonlicht te voorkomen, strooide de vilder er een laag stro overheen. Vanwege de sterke rottingsgeur kwamen de vliegen er onmiddellijk op af om er hun eitjes te leggen. Door de gehele laag konden de maden zich massa goed ontwikkelen. Was de laag dikker, dan zou de temperatuur in die laag te hoog oplopen, de concentratie aan rottingsgassen te hoog worden en de maden daardoor dood gaan. Na een paar dagen tot een week was de laag één bewegende wriemelende en krioelende massa maden geworden. De vilderskinderen zochten dan handmatig de zwarte humusdeeltjes hieruit, waarna de maden werden opgeschept en per kilo als geheel schoon kippen- en vissenvoer werden verkocht.
In de tweede helft van de negentiende eeuw was er bij Parijs één vilder, die zo in het visseizoen per week bijna 2 kubieke meter!  maden produceerde en aan de man bracht……



Maggots: Power fodder for the bloated broilers of the nineteenth century

After the invention of Appert in 1823 still for quite a long time autoclaves will be too expensive for most smaller knackeries and for the time being, the skinners will still use "ordinary pots and kettles" for boiling down animal carcasses, bones and other meat waste for producing the fat. In the nineteenth century the skinners or knackermen had - in addition to this work and skinning - had some “side-activities”. 

One of these side-activities was growing maggots, which were for the fishermen and the chicken farmers much sought after as fish feed respectively feed concentrates or “power fodder”. In France there was a chicken farmer, who in the wide surroundings bought up at a very low price the leanest scraggy chickens and feed them for a couple of weeks with maggots. When other chicken feed, such as corn did not succeed, with a diet of maggots it succeeded well. Within two weeks the weights of the chickens were three times the original weight and the chicken farmer sold  them as the exquisite "Poulardes du Mans" ........
In the beginning the children of the skinners picked the maggots from the foul-smelling waste heaps which were scattered all over the knackeries. Later on a much more effective  “production method " was followed.
On a lost part on the knackery intestines and other rotting meat was spread to a layer with a thickness of about 15 cm.  To prevent dehydration by direct sunlight, the skinner interspersed  a layer of straw over it. Because of the strong rotting smell the fly’s came off immediately to lay their eggs. All trough the whole layer the maggots could grow very well. When the layer was thicker, than would the temperature on within the layer too high, the concentration of rotting gases become too high and the maggots thereby died. After a few days to a week the layer was one moving squirming and wriggling mass of maggots. The skinners children manually sorted out the tiny black humus particles, after which the maggots were scooped up and were sold per kilo as clean chicken and fish feed.
In the second half of the nineteenth century at Paris there was one skinner, who - during the fishing season - produced and sold per week almost 2 cubic meters! of maggots ……..


Bron: Eigen foto



zaterdag 9 mei 2015

Van try-pots en traan, Animal rendering in whaling

Animal rendering - destructie  Column part 19

Please scroll down for the english version

Van "try-pots" en traan,

In mijn ontdekkingsreis in de geschiedenis van de destructie zie ik niet alleen oude processen en installaties maar kom ik regelmatig allerlei opmerkelijke zaken tegen. Vandaag wil ik over deze uit Australie en Nieuw Zeeland iets vertellen.

Naast het verwerken van de gebruikelijke dierlijke bijproducten van vee, was daar medio negentiende eeuw ook het - in dit kader - veel minder bekende verwerken van walvissen. Walvisolie of “traan” werd niet alleen gebruikt in margarine maar was onder andere ook zeer geliefd als lampolie en smeerolie.

In bepaalde jaargetijden kwamen aan de zuidkust van Australie en van Nieuw Zeeland de walvissen heel dicht bij de kust. Zo dichtbij, dat de jagers er met roeibootjes naar toe konden varen en de dieren konden doden. Met diezelfde roeibootjes sleepten de jagers ze vervolgens naar de “try-works” aan de kust om ze te verwerken. In het kort ging dat als volgt:

Op een hoog gelegen punt aan de kust stond een wachter, die wanneer hij een walvis in het vizier kreeg, de jagers waarschuwde om er met hun bootjes op af te gaan. Met harpoenen en speren werd de walvis aangevallen, afgemat en uiteindelijk gedood, waarna het kadaver  naar de kust werd gesleept en zo ver mogelijk op het land werd getrokken. De dikke laag spek werd in lange stroken van het kadaver afgesneden waar ze hoger op de kust in handzamere stukken werden gesneden of gehakt. In grote kookpotten, de zogeheten “try-pots” op open vuur werd dan het vet eruit gesmolten. Zo’n try-pot had aan één kant een overloopgoot, waardoor het gesmolten vet naar een tweede pot vloeide. In deze tweede pot bleef het vet net zo lang totdat de verontreinigingen en eventueel meegekomen water naar de bodem waren uit gezakt. Het vet werd uit deze pot in de opslagtanks  geschept, waarin het verder afkoelde om daarna in vaten te worden gedaan.
Zo werd er vanaf ca 1828 tot 1930 aan de zuidelijke kusten van Australie en Nieuw Zeeland walvisolie geproduceerd..

Overigens waren er al in het midden van de achttiende eeuw al een vorm van “fabrieksschepen”, waarop de walvissen op zee al konden worden verwerkt. Voor het speksnijden werd het dier langszij getrokken en vastgebonden. Deels op het dier zelf, deels vanaf een soort bordes werd al balancerend het spek van het dier gesneden en aan dek gebracht. Pas later kwam de mogelijkheid om het beest aan boord te hijsen en hem daar te “flenzen”.

Op het breedste deel van het schip, tussen de beide masten, stond in een zeer solide bemetseling met daarin de vuurhaarden en twee of soms drie try-pots. Om ruimte te besparen hadden de try-pots aan aan weerszijde een platte kant, waarmee ze tegen elkaar aan stonden. Om verbranden van de olie te voorkomen, werden de try-pots in de bemetseling niet direct verhit maar waren zij omgeven door een waterbad. De vuurhaarden, die werden gestookt met walvisbotten en -kanen hadden geen schoorsteen. De rookgassen ontweken door gaten pal naast de try-pots om over zee weg te waaien. ………….

Begin van de negentiende eeuw kwamen de modernere industrieschepen, waarover ik in een van mijn latere blogs meer zal vertellen.


Animal rendering in whaling 
In my journey in the discovery of the history of animal rendering I not only see old processes and plants but regularly I also come across all kinds of outstanding cases. Today I want to tell something about this one from Australia and New Zealand.

In addition to the usual processing of animal by-products from cattle, in the mid-nineteenth century there was at that place also a - within the framework of animal rendering - much less well-known processing of whales. As in Europe, whale oil or "train-oil" was not only used in margarine but it was also very popular among other things such as lamp oil and lubricating oil.

In certain seasons whales came very close to the South coasts of Australia and New Zealand. So close, that the hunters there with their rowing boats could go boating to the animals and killing them. With that same rowing boats the hunters dragged them to the "try-works" on the shore to process them.

In short that went as follows:
Located on a high point on the coast stood a guard, who as soon as he saw a whale, he warned the hunters to go off with their boats. With harpoons and spears the whale was attacked, exhausted ultimately killed, after which the carcass was dragged to the coast and pulled at the try-works on the shore as far as possible. After the thick layer of blubber in long strips was cut off from the carcass it were brought to the try-work and cut or chopped in more practical pieces. In large cooking pots, the so-called "try-pots" on open fire the fat or train-oil was rendered. On one side such a try-pot had an overflow gutter, throug which the rendered fat flows to a second pot for separating the train-oil from impurities. The fat from this pot was ladled out into the storage tanks, in which it further cooled and been done into wooden barrels.
From about 1828 to 1930 on the southern coasts of Australia and New Zealand whale oil was produced..

Moreover, already in the middle of the eighteenth century there were a form of "factory ships", on which the whales could be processed at sea .  To be “flensed” the carcass was pulled alongside and tied up. Partly on the carcass itself, partly from a kind of platforms the “flensers” were balancing to cut of the blubber from the carcass and bringing it on deck. Later on there came the ability hoisting the carcass  on board for flensing.

Amidship, at the widest part, between the two masts, a very solid masonry contained the fires  and two or sometimes three try-pots. To save space the try-pots had a flat side on either side, with which they were put against each other. Preventing scorcing of the train-oil the try-pots were not heated by direct fire  but the were surrounded by a water bath. As fuel they use the whale bones and –greaves and there was no chimney at all. The flue gases escaped through holes right next to the try-pots and where the wind blew them away over the sea. ………….
Beginning of the 19th century more modern industry ships came in, about which I will tell more later in one of my blogs.



Smeltpotten of "try-pots" voor walvisspek op land Links de opslagtanks voor de "traan" en rechts een lepel voor het afromen.
Try-pots for train-oil on shore. At the left the storage tanks and at the right a "ladle"
Bron: 
http://travelling-australia.info/InfsheetsW/whale3.html



"Try-pots" aan boord van een achttiende eeuws fabrieksschip in de walvisvaart
Try-pots on a whalingship in the 18th century
Bron: div. site oa 
https://sites.google.com/site/caitlinfalk/distinguishingfeatures









vrijdag 10 april 2015

De eerste eenvoudige autoclaven voor de kadaververwerking nog bijna zonder hulpmiddelen. The first simple autoclaves for processing offal or fallen livestock almost without tools.

Animal Rendering - Destructie Column part 18

Please scroll down for the English version

De eerste eenvoudige autoclaven voor de kadaververwerking nog bijna zonder hulpmiddelen.
Deel I:  In Europa

Anderhalve eeuw na de uitvinding van de Papiniaanse Pot verkreeg de Fransman Appert in april 1823 in Frankrijk voor vijf jaar het patent op het smelten van vet in een autoclaaf. Zijn autoclaaf had maar één opening bovenop met deksel voor zowel het vullen als het ledigen en werd als een zakketel met een ring in een ommuurd vuur gehangen.
Hij hield drie delen “vlees” en/of botten op één deel water gedurende ongeveer een uur op een temperatuur van 115-130 °C .  Na afkoelen en druk aflaten werd (handmatig!) eerst het vet uit de autoclaaf geschept en daarna met een soort zeefschep de natte en nog vette vaste stof. De vaste stof werd op rekken gedroogd en, al dan niet met andere stoffen zoals gips en klei, tot meststof verwerkt.
Tenslotte werd het lijmwater er uit gelepeld. Vanwege het snelle bederf was lijmwater alleen maar bruikbaar als het snel verder kon worden verwerkt, bijvoorbeeld wanneer het in de onmiddellijke nabijheid als meststof over de landerijen kon worden uitgesproeid. Als er een lijmfabriek in de buurt was, kon het in vaten daarheen worden gebracht. Meestal echter werd het lijmwater geloosd. Afgezien van het feit dat dit erg ging stinken gingen hiermee veel waardevol gelatine, stikstof en kalium, verloren.
Naast een snellere verwerking claimde Appert in zijn patent verder, dat zijn proces niet stonk. Echter met name het weer leeghalen van de autoclaaf stonk weldegelijk en bleef bovendien nog steeds een vies en zwaar karwei.

Later kwamen er autoclaven, waarin men in plaats van water, direct extra stoom kon invoeren. Ook kwamen er onder aan de autoclaaf een aftapkraan voor vet en water en een extra mangat voor het weer lossen van de uitgekookte vaste stof.
De autoclaaf werd dan zo’n 2-4 uur op een druk van 2 ½ - 3 bar gehouden, waarna via de aftap onder aan de autoclaaf eerst het lijmwater en daarna het vet werd afgetapt.
Het zo verkregen vet was echter verontreinigd met voornamelijk eiwitmateriaal uit het vlees, waardoor het snel bedierf. Om deze reden werd het vet met water goed uitgekookt om zo te worden gezuiverd. Pas daarna kwam het in vaten om aan bijvoorbeeld zeepfabrikanten te worden verkocht.

In 1846 kookte men op een grote Franse vilderij in Aubervilliers bij Parijs in autoclaven botten, ingewanden, vleesdelen en allerlei ander kadavermateriaal 12-24 uur onder een druk van 1 ½ atm en een temperatuur van ong. 110 °C . Het verkregen vet werd als machinesmeer verkocht. De hoeveelheden waren op deze vilderij zo groot, dat men de overgebleven vaste stof niet meer op rekken maar in een aparte ketel uitgedroogde. Daarna werd het tot mestpoeder vermalen. Ook hier werd het geleiachtige lijmwater eerst nog geloosd en ging dat pas later naar een lijmfabriek


The first simple autoclaves for processing offal or fallen livestock almost without tools.
Part I: Situation in Europe

A century and a half after the invention of the digester by Papin the Frenchman Appert obtained in april 1823 in France for five years the patent on the melting of fat in an autoclave.
His autoclave only had one opening on top of it with a lid for both filling and emptying and was hanging with a ring halfway around the autoclave over a ridge in walled fire.
He kept three parts "meat" and/or bones on one part water for about one hour at a temperature of 115-130 ° C.  After cooling and bleeding off first the fat was (manual!) used one’s spoon out of the autoclave and after that with a kind of skimmer the fatty wet solids were shoveled out. The solids were dried on racks and, with or without other substances such as plaster and clay, processed to fertilizer.
Finally, the glue water there from used one’s spoon. Because of the quick decay the glue water was only useful when it could be processed rapidly, e.g. when it could be sprayed out as a fertilizer over the country in the immediate vicinity. If there was a glue factory nearby, it could be put in barrels and brougt to the glu factory. Usually, though, the glue water was discharged. Apart from the fact that with this very much valuable gelatin, nitrogen and potassium was lost went it stinking.
In addition to a faster processing, in his patent claimed Appert that his process was odorless…… In particular, however, emptying of the autoclave is stinking certainly and also it was still a dirty and a heavy job.

Later - instead of water - live steam could be entered directly into the autoclaves. There came also at the bottom of the autoclave a drain valve for fat and water and an extra manhole for unloading the boiled out solids.
After holding the digester about 2-4 hours at a pressure of 2 ½-3 bar, at first the glue water was drained of via the drain valve and after that the fat was drained.
The resulting fat, however, was contaminated with proteinaceous material mainly from the flesh, making the fat fast spoiled . For this reason the fat was well boiled out with water to be purified. Only than it came in barrels, for being sold to – for example, soap manufacturers.

In 1846 on a large French knackery in Aubervilliers near Paris they cooked in autoclaves bones, intestines, meat parts and all kinds of other cadaver material 12-24 hours under a pressure of 1 ½ atm and a temperature of approx. 110 ° C.  The obtained fat was sold as a machine lubricant.  At this knackery the quantities became so big, that one the remaining solids matter no longer dehydrated on shelves but in a separate dryer. Afterwards it became grinded to manure powder. Also here the gelatinous glue water went first discharged and only later sold to a glue factory



Twee van de eenvoudige autoclaven
Two of the first simple autoclaves
Bron: Dammer: Handbuch der Chemischen Technik 1896

dinsdag 10 maart 2015

Eén van de oude methoden voor de verwerking van kadavers en afgekeurd vlees One of the old methods for processing animal carcasses and condemned meat

 Animal Rendering - Destructie Column part 17

Please scroll down for the English version


Eén van de oude methoden voor de verwerking van  kadavers en afgekeurd vlees

De uitvinding van de Papiniaanse Pot en de ontdekking dat botten, dat kadaverdelen en (afgekeurd) vlees onder druk veel sneller “gaar” werden en uiteenvielen  betekende nog niet, dat de autoclaaf meteen ook zijn intrede deed in de vilderijen. Zo’n autoclaaf was kostbaar en het werken ermee was – vanwege het explosiegevaar – ook niet ongevaarlijk. Op vele met name de kleinere vilderijen zou nog lange tijd smelt- en kookketels gebruikt worden, waarin kadaverdelen en botten onder de normale druk werden “uitgekookt’….

Alleen de hele grote vilderrijen, die over enig kapitaal beschikten en met name de grotere slachthuizen begonnen langzamerhand met het verwerken van dit materiaal in autoclaven of “Fleischdämpfer”.
Rond 1905 deden in Europa de slachthuizen ervaringen op met autoclaven voor het toch voor de consumptie bruikbaar maken van enigszins verdacht vlees. Dit was vlees, dat (nog) niet aan het bederven was maar waarvan men wel twijfels had over de versheid ervan. Om dit vlees te vrijwaren van een toch verder bederven en vrij te maken van mogelijke ziektekiemen ging men dit steriliseren. Dit deed men door dit vlees onder druk net zo lang te koken totdat ook het binnenste gekookt was. Het koken had voldoende plaats gevonden als ook het binnenste van het vlees een bepaalde kleur had, die voor elk soort vlees overigens weer anders was.  
 Fleischdämpfers waren er in staande en liggende uitvoeringen. Ze hadden overeen, dat in het apparaat de vleesdelen in op elkaar gestapelde manden werden gedaan, waarna het apparaat hermetisch werd gesloten. In apparaten, met een dubbele wand voor het doorvoeren van stoom kwam onderin  een laag water waarna het geheel via de stoommantel werd verhit. Bij enkelwandige apparaten werd direct stoom in de autoclaaf gelaten. Over het algemeen werd het vlees gedurende ca 1 ½  tot 2 uur onder een druk van ca 1-1,5 atm “gestoomd” De vleesdelen mochten hierbij niet dikker zijn dan 15 cm.

Deze apparaten, die oorspronkelijk waren bedoeld voor het steriliseren van het zogeheten “vrijbankvlees” werden ook gebruikt voor het verwerken van geheel afgekeurd vlees en het winnen van kadavervet. Geheel afkeurenswaardig was het wanneer dit allen in één en hetzelfde apparaat gebeurde.

Onder andere de firma Rohrbeck bouwde speciaal voor het verwerken van afgekeurd vlees en kadaverdelen een zwaarder apparaat, waarvan de werkdruk kon oplopen tot 2,5 atm. In dergelijke apparaten, waarvan de grootste zo’n 2 m lang was met en diameter van 1,5 m konden zo  in één keer 3 tot 4 stuks (in stukken verdeeld)  groot vee  worden verwerkt.


One of the old methods for processing animal carcasses and condemned meat

The invention of the digester by Papin and the discovery that bones and other parts of animal carcasses or (condemned) meat under pressure much faster "cooked" and falls into pieces didn’t mean yet, that the autoclave also was introduced in all the knacker-yards. Such a autoclave was quite expensive and working with it was – because of the risk of explosion – not harmless. On many knacker-yards, specially the smaller ones, for a long time it would still be usual to use melting and cooking boilers, in which the parts of the carcasses and bones were “boiled out” under the normal pressure of 1 atm.....

Only the great big knacker-yards, which had about any capital and especially the larger slaughterhouses started gradually with the processing of this material in autoclaves or "Fleischdämpfer".

Around 1905 the slaughterhouses in Europe gained experience with autoclaves in order to make somewhat suspicious meat suitable for human consumption. This concerned meat, that (yet) not was going bad  but it was meat of which one had doubts about the freshness. To protect this meat against going bad and to destroy all possible germs, this meat was sterilized. This was done by cooking this meat under pressure just as long until also the inner was cooked. Cooking had sufficient taken place when the interior of the meat had a certain color, for each type of meat this color was different.  

Fleischdämpfers were both in vertical and in horizontal designs. They had in common, that in the device the meat parts were put in stacked baskets, after which the device was closed hermetically. In steam jacketed devices at the bottom there was a layer of water after which the whole was heated by the steam jacket. At single-hulled devices live steam was lead  directly into the autoclave.
Generally, the meat was “steamed”for about 1 ½ to 2 hours at a pressure of about 1-1.5 atm. The meat parts were not thicker than 15 cm.

These devices, which were originally designed for sterilizing the so-called "Freibankfleisch" were also used to process whole rejected meat and rendering fat from animal carcasses. Entirely objectionable was when this all happened in one and the same device.

Among others the firm Rohrbeck built a heavier device specially for processing rejected meat and body parts. The maximum working pressure of this device could be amount to 2.5 atm. In such devices, of which the largest as about 2 m long and 1.5 m diameter 3 to 4 head of large cattle  (of course divided into pieces) could be processed.at the same time



Steriliseerautoclaaf  uit ca 1905 voor afgekeurd vlees
Sterilizing autoclave from about 1905 for condemned meat

Bron:  R. Fischer Sclachtabfälle und Tierleichen 1905,  p. 125

woensdag 11 februari 2015

Het ontstaan van het “hart” van de destructie . The birth of the center of animal rendering

Animal Rendering - Destructie Column part 16
Please scroll down for the English version

Het ontstaan van het  “hart” van de destructie   
In de zeventiende en achttiende eeuw deden Papin en Pasteur vindingen, die een definitieve doorbraak zouden vormen voor nieuwe verwerkingsmethoden voor kadavers en dergelijke. Zij werden voortaan niet alleen meer onschadelijk gemaakt maar konden meteen ook worden omgezet in nuttige producten.

Met de vindingen van Papin en Pasteur is de destructieautoclaaf of “rendering cooker” geboren: het met verzadigde stoom onder druk onschadelijk maken en doen uiteenvallen van kadavers en ander dierlijk afval.

Hoe zat dat?

Rond 1850 ontdekte Louis Pasteur dat rotting, bederf en diverse ziekten werden veroorzaakt door bacteriën en dat koken in water niet alleen rot en bederf stopt maar ook de ziektekiemen doodde. Het proces van kortstondige verhitting van een product waarbij de schadelijke bacterien worden vernietigd, zonder het product zelf te beschadigen is met de naam “pasteuriseren” dan ook naar hem vernoemd.
Dankzij het werk van Pasteur en doordat kadavers en dergelijke zelf al voor 75% uit water bestaan, ontdekte men dat zij alleen al door een hittebehandeling onschadelijk werden gemaakt. Het was dus niet persé nodig ze te verbranden.

Denis Papin ontdekte niet alleen dat bij een hogere druk water bij een hogere temperatuur kookt. Rond 1679 ontdekte hij ook dat groenten, vlees en zelfs botten bij hogere druk veel sneller en gemakkelijker “gaar” werden.  Hij deed zijn ontdekkingen met een ijzeren ketel, waarop het deksel volledig afsluitbaar kan worden vastgeklemd: de Papiniaanse Pot. Om exploderen te voorkomen ontwikkelde hij ook de eerste veiligheidsklep.

In 1681 maakte hij in zijn uitvinding een krachtige en voedzame bouillon door botten door vlees in drie uur bij een druk van 2-3 atm. en een temperatuur van 121-135 °C  te verkoken. Deze druk verkreeg hij mede door het tot stoom verdampende water. Deze bouillon deelde hij dan uit aan de armen.
Papin zag het sneller gaar worden van vlees en botten als een soort “verteren” en noemde zijn apparaat een daarom een “digesteur”.
Onder meer vanwege het explosiegevaar zou het nog een eeuw duren voordat Napoleon de Papiniaanse Pot in zijn legerkeukens zou gaan gebruiken en in de tweede helft van de negentiende eeuw begon hij de opmars als “autoclaaf”. Uiteindelijk veroverde de Pot in 1915 als “snelkookpan” ook de huishoudingen in de wereld.

Vanaf ongeveer de tweede helft van de negentiende eeuw tot vandaag de dag is, dankzij de vindingen van Papin en Pasteur de destructieautoclaaf of “rendering cooker” nog steeds het hart van de destructie.

The birth of the center of animal rendering
In the seventeenth and eighteenth centuries  Papin and Pasteur did inventions, which would constitute a final breakthrough for new processing methods for animal carcasses and so on. They were now not only more destroyed but they were made inoffensive and could also be converted into useful products.
With the inventions of Papin and Pasteur the rendering cooker was born: With saturated steam under pressure making inoffensive and disintegrate the animal waste.

How was that?

Louis Pasteur discovered around 1850 that rotting, decay and various diseases were caused by bacteria and that cooking in water not only stops rot and decay but also killed the disease-germs. The process of momentary heating of a product where the harmful bacteria are destroyed, without damaging the product itself is named after him "pasteurization".
Thanks to the work of Pasteur and because carcasses and such already exist for 75% water, it was discovered that they were made harmless by heat treatment alone. So it was not necessarily needed to burn them.

Denis Papin discovered not only that at a higher pressure water boils at a higher temperature. Around 1679 he also discovered that vegetables, meat and even bones at higher pressures were much faster and more easily "cooked".  He did his discoveries with an iron boiler, which can be clamped the lid fully secured: the (steam)digester. By the way To prevent explode he developed also the first safety valve.

In 1681 he made in his invention a powerful and nutritious broth by bones by cooking meat in three hours at a pressure of 2-3 atm. and at a temperature of 121-135 ° C. He obtained this pressure, by evaporating the water from the meat into steam. The broth he shared out to the poor.
Papin considered this fast cooking of the meat and the bones as a kind of digesting  and called his device therefore a "digesteur" or digester.
Because of the risk of explosion it would still take a century before Napoleon will use the steamdigester in his army kitchens and in the second half of the nineteenth century the digester began the advance as "autoclave". Eventually the digester captured in 1915 as "pressure cooker" the households in the world.


From about the second half of the nineteenth century until nowadays thanks to the inventions of Papin and Pasteur the autoclave as rendering cooker is still the heart of animal rendering: 


Ondanks al zijn briljante uitvindingen sleet Denis Papin zijn laatste levensjaren Londen in eenzaamheid en armoede. Door de gehele wetenschappelijke wereld vergeten stierf hij rond 1710. Zijn precieze sterfdatum is onbekend ….   
  
Despite all his brilliant inventions lived  Denis Papin the last years if his life out in London in loneliness and poverty. Throughout the scientific world's forgotten he died about 1710. His precise date of death is unknown ....   
bron http://en.wikipedia.org/wiki/Denis_Papin

maandag 5 januari 2015

Vilder zoekt Vrouw - Skinner wants a Wife

Animal Rendering - Destructie Column part 15
Please scroll down for the English version

Vilder zoekt Vrouw 

Tussen de oude destructie-installaties van Podewils, RUJAK, Hartmann en IWELL- Laabs vond ik deze advertentie uit 1928, waarin een Duitse vilder (Abdecker) een huwelijkkandidate zocht……………..

Met deze knipoog naar Yvonne Jaspers' Boer zoekt Vrouw, wens ik iedereen een gelukkig, gezond en voorspoedig 2015

Skinner wants a Wife


Between the old rendering plants of Podewills, Hartmann RUJAK and IWELL-Laabs I found this advertisement from 1928 in which German skinner was looking for a wife…….

Together with giving the Dutch TV-format of Yvonne Jasper a wink I wish you all a happy, healthy and prosperous 2015


Bron: Zeitschrift für das gesamte Abdeckereiwesen