Posts tonen met het label offal. Alle posts tonen
Posts tonen met het label offal. Alle posts tonen

dinsdag 9 februari 2016

De “Tinas” and “Ladrons” of the Liebig Extract of Meat company.

Animal Rendering - Destructie Column part 26

Please scroll down for the English version

De Tina's en Ladrons van de "Liebig Extract of Meat Company

Het voor de winning van het vet in eenvoudige autoclaven verkoken van slachtafval vond eind negentiende – begin twintigste eeuw op grote schaal toepassing in de omgeving van Fray Bentos in Uruguay. De Liebig Extract of Meat Company had daar toen de grootste slachterij en vleesverwerkende industrie ter wereld, waar men per etmaal in het slachtseizoen 1500 runderen slachtte om het vlees daarvan voornamelijk tot bouillonpoeder en –blokjes te verwerken.

Afgezien van de huiden, hoeven en bepaalde botten, die apart werden verkocht, ging alle overige slachtafval met speciale lorries op rail linea recta naar de vulopeningen van een twintigtal reusachtige autoclaven; de zogeheten “tinas”. Elke tina was ong. 10 m hoog en had een diameter van 3 m. In deze tinas werd het materiaal na toevoeging van wat water ongeveer 6 uur lang met verzadigde stoom op een druk van 4 atm. gehouden, waarna na drukaflaten van onder af met water het vet naar boven werd gestuwd. Via de overloop bij de bovenste invulopening gaat het vet naar een goot vanwaar het direct naar een groot vetreinigingsvat loopt.

Wanneer alle vet was afgetapt, werd de watertoevoer gesloten en ging het lijmwater uit de tina naar de zogeheten “ladron” om ook het laatste beetje achtergebleven vet uit het lijmwater te halen. De ladron was een ongeveer 10 m lange, 4 m brede en 3m diepe bak, met haaks op de lengteas keerwanden van steeds wisselende hoogte.  Aan de onderkant van de hoogste wanden bevonden zich doorlaatopeningen. Het lijmwater kwam rechts boven via een goot in de ladron en verliet deze uiteindelijk via de afvoergoot aan de linkerkant.  Onderweg volgde het lijmwater zijn afwisselend stijgende en  dalende weg tussen de keermuren door. De kleine vetdruppeltjes stegen alsnog naar de oppervlakte waar dan de ontstane vetlaag werd afgeschept. De resterende vaste stof in de Tina, werd via het onderste mangat hieruit gehaald waarna in centrifuges het nog aanhangende vet hieruit werd gehaald.

Nadat eerst de botten uit de vaste massa werden gehaald om tot beendermeel te worden verwerkt
werd de resterende vaste stof in de  open lucht op droogrekken gedroogd en vermalen tot meststof, dat als “guano” naar Europa ging. Ook werd dit wel verbrand en ging de as als kunstmest naar Europa.

Tenslotte werd het uiteindelijke afvalwater bij Liebigs gebruikt voor de voeding van vele vissen, die uiteindelijk werden gevangen en verkookt voor de visolie.

De reusachtige negentiende eeuwse staande autoclaven of "Tina's"voor slachtafval bij Liebig in Uruguay
The huge autoclaves or "Tinas" for ofall in the 19-th century at Liebigs Uruguay
Bron: Historia y Arqueologia Marítima Liebig 



The "Tinas" and "Ladrons" of the Liebig Extract of Meat company
The-  for the extraction of the fat - in simple autoclaves boiling of offal had in the late 19th – early 20th century a widely application near Fray Bentos in Uruguay.
In that time the Liebig Extract of Meat Company had there the largest slaughterhouse and meat processing industry in the world, where per day in the season of slaughter 1500 bovine animals were slaughtered for processing the meat mainly to beef-tea powder and beef-tee cubes

Apart from the hides and skins, hooves and certain bones, which were sold separately, all other offal went with special tip trucks on rail directly to the filling openings of twenty giant autoclaves; the so-called "tinas". Each tina was approx. 10 m high and had a diameter of 3 m.
In this tinas the material was - after addition of some water- held for about 6 hours long with saturated steam at a pressure of 4 bar and after which the pressure was bleeded off the fat was squeezed upward with water from below . Via the overflow at the top fill opening went the fat to a gutter from where it directly flew  into  a large fat cleaner.

When all the fat was drained off, the water supply was closed and the glue water went from the tina to the so-called "ladron" for remaining also the last bit of fat from the gluewater.
The ladron was approximately a 10 m long, 4 m wide and 3 m deep reservoir with at right angles to the longitudinal axis, retaining walls of changing heights. At the bottom of the highest walls outlets were situated. The glue water came right above via a gutter into the ladron and left the ladron via the drain gutter on the left.
En route the glue water followed an alternately rising and falling path between the retaining walls. The small fat droplets still rose to the surface where the resulting fat layer was skimmed off.

The remaining solid in the Tina, was taken out via the lower manhole after which in centrifuges the still adhering fat  was extracted. After the bones were removed from the solid mass to be processed into bone meal, the remaining material was dried on drying racks in the open air and ground into fertilizer, that if "guano" went to Europe. Also it was burned and the ashes were sold to
Europe as fertilizer.

Finally, the ultimate waste water at Liebigs was used for the nutrition of many fishes, which eventually were caught and boiled to extract the fish oil.


Doorsnede van een "ladron" waarin bij Liebigs het laatste vet van het lijmwater werd afgescheiden
Cross-section of a "ladron" in which at Liebigs the last fat of the glue water was separated
Bron: Haefke "Die Technische Verwerthung von Thierischen Cadavern " 1899 pag. 157


donderdag 3 september 2015

De eerste destructieketels in de vorm van horizontale autoclaven The first rendering cookers in the form of horizontal autoclaves

Animal Rendering - Destructie Column part 22

Please scroll down for the English version

De eerste destructieketels in de vorm van horizontale autoclaven
Naast de rechtop staande autoclaven kwamen er in de negentiende eeuw ook liggende destructie-autoclaven, waarvan het apparaat van Blackhall-Slight in Edinburgh uit 1850 één van de eerste was.
Blackhall-Slights’ autoclaaf was enkelwandig, had een ovale dwarsdoorsnede en was op de voor- en bovenkant na samen met een vuurhaard geheel ommuurd. De bovenkant had een veiligheidsklep annex drukregelaar en een afsluiter voor het ontluchten en voor het toevoeren van water. De voorkant had helemaal onderaan een aftapkraan voor vet en water en het  mangat voor het vullen en het lossen van de verkookte massa. De afdichting van het mangatdeksel gebeurde met een klem, waarbij henneptouw en havermeel als “afdichtingspakking” werd gebruikt.
Vlak boven de aftapkraan had de autoclaaf over de volle lengte een zeefbodem, waarop de te verwerken botten etc kwamen te liggen. Na toevoegen van een hoeveelheid water werd het geheel opgewarmd. Zodra er uit de ontluchtingskraan op de autoclaaf alleen nog stoom kwam werd deze afgesloten en de autoclaaf op een druk van 2 bar gebracht. Na een vol etmaal onder een druk van 2 bar stomen waren de botten, afgekeurd vlees en kleine kadavers uiteengevallen en kon de druk uit de autoclaaf worden afgelaten. Vervolgens werd onder aan de autoclaaf eerst het lijmwater afgetapt en daarna het vet.
 
Voor een gelijkmatiger drukbelasting waren de latere destructieautocklaven niet meer ovaal maar hadden zij een ronde dwarsdoorsnede. Bovendien kwamen er tussen de voor en achterkant over de volle lengte horizontale trekstangen of hoekijzers voor versteviging van het geheel.


In addition to the upright standing autoclaves, nineteenth century there came also horizontal rendering cookers, of which the device of Black hall-Slight in Edinburgh from 1850 one of the first was.
Black hall-Slights ' autoclave was single hulled, had an oval cross section and was except the front and top fully together with the firebox walled. On top of the autoclave there was a safety valve/pressure regulator and a valve for venting the air, for feeding water and bleeding of pressure. The front had a draining valve for fat and gluewater and a manhole for filling and discharging the boiled mass. The sealing of the manhole cover was done with a clamp, with hemp twine and oatmeal was used as "sealing stuffing".
Right above the drain valve at its full length the autoclave had a sieve bottom, on which the raw bones etc were put. After adding a quantity of water the whole was warmed up. As soon there came only steam from the vent valve on the autoclave the valve was closed and the autoclave brought on a pressure of 2 bar.
After 24 hours steaming and boiling at a pressure of 2 bar the bones, meat and small carcasses were disintegrated and could be bleeding off the autoclave pressure. After that at the bottom of the autoclave first the glue water was drained followed by the fat.


For a more equal pressure loads the cross section of the later rendering autoclaves was no longer oval but round. In addition to that, there were between the front and back along the full length horizontal tie rods or angle irons for reinforcement of the autoclave.


Het apparaat van Blackhall-Slight met dwars- en overlangse doorsnede. Op de doorsneden is de geperforeerde boden, waar de botten op liggen aangegeven met m-m
Goed is te zien dat het wel een veiligheidsklep maar geen manometer en ook geen peilglas had. Het apparaat was 2 m lang en had 90 cm breed.
The device of Black hall-Slight with transverse and longitudinal cross-section. On the cross sections is the perforated bottom, where the bones are put on is indicated by m-m . Good to see is that the autoclave does have a safety valve but no pressure gauge and also no sight glass. The device was 2 m long and had 90 cm wide.

 Bron: Rühlmann Über Blackhall’s Apparat zum Dampfen der Knochen als Düngermittel


woensdag 10 juni 2015

Maden: Krachtvoer voor de negentiende eeuwse “plofkippen” Maggots: Power fodder for the bloated broilers of the nineteenth century

Animal Rendering - Destructie Column part 19

Please scroll down for the English version

Maden: Krachtvoer voor de negentiende eeuwse “plofkippen

Na de vinding van Appert in 1823 zouden gedurende geruime tijd autoclaven voor de meeste kleinere vilderijen nog onbetaalbare dingen blijven en zullen de vilders voorlopig in “gewone potten en ketels” kadavers, botten en ander vleesafval om hun vet uitkoken. Naast dit werk en het onthuiden hadden zij in de negentiende eeuw nog enkele “nevenactiviteiten”. 

Eén daarvan was het kweken van maden, die voor de vissers en de kippenboeren erg gewild waren als visvoer respectievelijk krachtvoer. Zo was er in Frankrijk een kippenboer, die in de wijde omgeving de magerste scharminkels voor een appel en een ei opkocht en ze met maden voerde. Wat hem met ander kippenvoer, zoals graan niet lukte, lukte dat wel met een dieet van maden. In twee weken waren deze kippen drie maal zo zwaar geworden en konden even later als het exquise “Poulardes du Mans” aan de man worden gebracht……. .

In het begin werden plukten de vilderskinderen hiervoor de maden gewoon van de her en der op de vilderijen verspreide stinkende afvalhopen. Later werd hiervoor een veel effectievere ‘productiemethode” gevolgd.
Op een verloren stuk grond van de vilderij werden de ingewanden en overig rottend vlees uitgespreid tot een laag van ca 15 cm dik. Om uitdroging door direct zonlicht te voorkomen, strooide de vilder er een laag stro overheen. Vanwege de sterke rottingsgeur kwamen de vliegen er onmiddellijk op af om er hun eitjes te leggen. Door de gehele laag konden de maden zich massa goed ontwikkelen. Was de laag dikker, dan zou de temperatuur in die laag te hoog oplopen, de concentratie aan rottingsgassen te hoog worden en de maden daardoor dood gaan. Na een paar dagen tot een week was de laag één bewegende wriemelende en krioelende massa maden geworden. De vilderskinderen zochten dan handmatig de zwarte humusdeeltjes hieruit, waarna de maden werden opgeschept en per kilo als geheel schoon kippen- en vissenvoer werden verkocht.
In de tweede helft van de negentiende eeuw was er bij Parijs één vilder, die zo in het visseizoen per week bijna 2 kubieke meter!  maden produceerde en aan de man bracht……



Maggots: Power fodder for the bloated broilers of the nineteenth century

After the invention of Appert in 1823 still for quite a long time autoclaves will be too expensive for most smaller knackeries and for the time being, the skinners will still use "ordinary pots and kettles" for boiling down animal carcasses, bones and other meat waste for producing the fat. In the nineteenth century the skinners or knackermen had - in addition to this work and skinning - had some “side-activities”. 

One of these side-activities was growing maggots, which were for the fishermen and the chicken farmers much sought after as fish feed respectively feed concentrates or “power fodder”. In France there was a chicken farmer, who in the wide surroundings bought up at a very low price the leanest scraggy chickens and feed them for a couple of weeks with maggots. When other chicken feed, such as corn did not succeed, with a diet of maggots it succeeded well. Within two weeks the weights of the chickens were three times the original weight and the chicken farmer sold  them as the exquisite "Poulardes du Mans" ........
In the beginning the children of the skinners picked the maggots from the foul-smelling waste heaps which were scattered all over the knackeries. Later on a much more effective  “production method " was followed.
On a lost part on the knackery intestines and other rotting meat was spread to a layer with a thickness of about 15 cm.  To prevent dehydration by direct sunlight, the skinner interspersed  a layer of straw over it. Because of the strong rotting smell the fly’s came off immediately to lay their eggs. All trough the whole layer the maggots could grow very well. When the layer was thicker, than would the temperature on within the layer too high, the concentration of rotting gases become too high and the maggots thereby died. After a few days to a week the layer was one moving squirming and wriggling mass of maggots. The skinners children manually sorted out the tiny black humus particles, after which the maggots were scooped up and were sold per kilo as clean chicken and fish feed.
In the second half of the nineteenth century at Paris there was one skinner, who - during the fishing season - produced and sold per week almost 2 cubic meters! of maggots ……..


Bron: Eigen foto



vrijdag 10 april 2015

De eerste eenvoudige autoclaven voor de kadaververwerking nog bijna zonder hulpmiddelen. The first simple autoclaves for processing offal or fallen livestock almost without tools.

Animal Rendering - Destructie Column part 18

Please scroll down for the English version

De eerste eenvoudige autoclaven voor de kadaververwerking nog bijna zonder hulpmiddelen.
Deel I:  In Europa

Anderhalve eeuw na de uitvinding van de Papiniaanse Pot verkreeg de Fransman Appert in april 1823 in Frankrijk voor vijf jaar het patent op het smelten van vet in een autoclaaf. Zijn autoclaaf had maar één opening bovenop met deksel voor zowel het vullen als het ledigen en werd als een zakketel met een ring in een ommuurd vuur gehangen.
Hij hield drie delen “vlees” en/of botten op één deel water gedurende ongeveer een uur op een temperatuur van 115-130 °C .  Na afkoelen en druk aflaten werd (handmatig!) eerst het vet uit de autoclaaf geschept en daarna met een soort zeefschep de natte en nog vette vaste stof. De vaste stof werd op rekken gedroogd en, al dan niet met andere stoffen zoals gips en klei, tot meststof verwerkt.
Tenslotte werd het lijmwater er uit gelepeld. Vanwege het snelle bederf was lijmwater alleen maar bruikbaar als het snel verder kon worden verwerkt, bijvoorbeeld wanneer het in de onmiddellijke nabijheid als meststof over de landerijen kon worden uitgesproeid. Als er een lijmfabriek in de buurt was, kon het in vaten daarheen worden gebracht. Meestal echter werd het lijmwater geloosd. Afgezien van het feit dat dit erg ging stinken gingen hiermee veel waardevol gelatine, stikstof en kalium, verloren.
Naast een snellere verwerking claimde Appert in zijn patent verder, dat zijn proces niet stonk. Echter met name het weer leeghalen van de autoclaaf stonk weldegelijk en bleef bovendien nog steeds een vies en zwaar karwei.

Later kwamen er autoclaven, waarin men in plaats van water, direct extra stoom kon invoeren. Ook kwamen er onder aan de autoclaaf een aftapkraan voor vet en water en een extra mangat voor het weer lossen van de uitgekookte vaste stof.
De autoclaaf werd dan zo’n 2-4 uur op een druk van 2 ½ - 3 bar gehouden, waarna via de aftap onder aan de autoclaaf eerst het lijmwater en daarna het vet werd afgetapt.
Het zo verkregen vet was echter verontreinigd met voornamelijk eiwitmateriaal uit het vlees, waardoor het snel bedierf. Om deze reden werd het vet met water goed uitgekookt om zo te worden gezuiverd. Pas daarna kwam het in vaten om aan bijvoorbeeld zeepfabrikanten te worden verkocht.

In 1846 kookte men op een grote Franse vilderij in Aubervilliers bij Parijs in autoclaven botten, ingewanden, vleesdelen en allerlei ander kadavermateriaal 12-24 uur onder een druk van 1 ½ atm en een temperatuur van ong. 110 °C . Het verkregen vet werd als machinesmeer verkocht. De hoeveelheden waren op deze vilderij zo groot, dat men de overgebleven vaste stof niet meer op rekken maar in een aparte ketel uitgedroogde. Daarna werd het tot mestpoeder vermalen. Ook hier werd het geleiachtige lijmwater eerst nog geloosd en ging dat pas later naar een lijmfabriek


The first simple autoclaves for processing offal or fallen livestock almost without tools.
Part I: Situation in Europe

A century and a half after the invention of the digester by Papin the Frenchman Appert obtained in april 1823 in France for five years the patent on the melting of fat in an autoclave.
His autoclave only had one opening on top of it with a lid for both filling and emptying and was hanging with a ring halfway around the autoclave over a ridge in walled fire.
He kept three parts "meat" and/or bones on one part water for about one hour at a temperature of 115-130 ° C.  After cooling and bleeding off first the fat was (manual!) used one’s spoon out of the autoclave and after that with a kind of skimmer the fatty wet solids were shoveled out. The solids were dried on racks and, with or without other substances such as plaster and clay, processed to fertilizer.
Finally, the glue water there from used one’s spoon. Because of the quick decay the glue water was only useful when it could be processed rapidly, e.g. when it could be sprayed out as a fertilizer over the country in the immediate vicinity. If there was a glue factory nearby, it could be put in barrels and brougt to the glu factory. Usually, though, the glue water was discharged. Apart from the fact that with this very much valuable gelatin, nitrogen and potassium was lost went it stinking.
In addition to a faster processing, in his patent claimed Appert that his process was odorless…… In particular, however, emptying of the autoclave is stinking certainly and also it was still a dirty and a heavy job.

Later - instead of water - live steam could be entered directly into the autoclaves. There came also at the bottom of the autoclave a drain valve for fat and water and an extra manhole for unloading the boiled out solids.
After holding the digester about 2-4 hours at a pressure of 2 ½-3 bar, at first the glue water was drained of via the drain valve and after that the fat was drained.
The resulting fat, however, was contaminated with proteinaceous material mainly from the flesh, making the fat fast spoiled . For this reason the fat was well boiled out with water to be purified. Only than it came in barrels, for being sold to – for example, soap manufacturers.

In 1846 on a large French knackery in Aubervilliers near Paris they cooked in autoclaves bones, intestines, meat parts and all kinds of other cadaver material 12-24 hours under a pressure of 1 ½ atm and a temperature of approx. 110 ° C.  The obtained fat was sold as a machine lubricant.  At this knackery the quantities became so big, that one the remaining solids matter no longer dehydrated on shelves but in a separate dryer. Afterwards it became grinded to manure powder. Also here the gelatinous glue water went first discharged and only later sold to a glue factory



Twee van de eenvoudige autoclaven
Two of the first simple autoclaves
Bron: Dammer: Handbuch der Chemischen Technik 1896

dinsdag 10 maart 2015

Eén van de oude methoden voor de verwerking van kadavers en afgekeurd vlees One of the old methods for processing animal carcasses and condemned meat

 Animal Rendering - Destructie Column part 17

Please scroll down for the English version


Eén van de oude methoden voor de verwerking van  kadavers en afgekeurd vlees

De uitvinding van de Papiniaanse Pot en de ontdekking dat botten, dat kadaverdelen en (afgekeurd) vlees onder druk veel sneller “gaar” werden en uiteenvielen  betekende nog niet, dat de autoclaaf meteen ook zijn intrede deed in de vilderijen. Zo’n autoclaaf was kostbaar en het werken ermee was – vanwege het explosiegevaar – ook niet ongevaarlijk. Op vele met name de kleinere vilderijen zou nog lange tijd smelt- en kookketels gebruikt worden, waarin kadaverdelen en botten onder de normale druk werden “uitgekookt’….

Alleen de hele grote vilderrijen, die over enig kapitaal beschikten en met name de grotere slachthuizen begonnen langzamerhand met het verwerken van dit materiaal in autoclaven of “Fleischdämpfer”.
Rond 1905 deden in Europa de slachthuizen ervaringen op met autoclaven voor het toch voor de consumptie bruikbaar maken van enigszins verdacht vlees. Dit was vlees, dat (nog) niet aan het bederven was maar waarvan men wel twijfels had over de versheid ervan. Om dit vlees te vrijwaren van een toch verder bederven en vrij te maken van mogelijke ziektekiemen ging men dit steriliseren. Dit deed men door dit vlees onder druk net zo lang te koken totdat ook het binnenste gekookt was. Het koken had voldoende plaats gevonden als ook het binnenste van het vlees een bepaalde kleur had, die voor elk soort vlees overigens weer anders was.  
 Fleischdämpfers waren er in staande en liggende uitvoeringen. Ze hadden overeen, dat in het apparaat de vleesdelen in op elkaar gestapelde manden werden gedaan, waarna het apparaat hermetisch werd gesloten. In apparaten, met een dubbele wand voor het doorvoeren van stoom kwam onderin  een laag water waarna het geheel via de stoommantel werd verhit. Bij enkelwandige apparaten werd direct stoom in de autoclaaf gelaten. Over het algemeen werd het vlees gedurende ca 1 ½  tot 2 uur onder een druk van ca 1-1,5 atm “gestoomd” De vleesdelen mochten hierbij niet dikker zijn dan 15 cm.

Deze apparaten, die oorspronkelijk waren bedoeld voor het steriliseren van het zogeheten “vrijbankvlees” werden ook gebruikt voor het verwerken van geheel afgekeurd vlees en het winnen van kadavervet. Geheel afkeurenswaardig was het wanneer dit allen in één en hetzelfde apparaat gebeurde.

Onder andere de firma Rohrbeck bouwde speciaal voor het verwerken van afgekeurd vlees en kadaverdelen een zwaarder apparaat, waarvan de werkdruk kon oplopen tot 2,5 atm. In dergelijke apparaten, waarvan de grootste zo’n 2 m lang was met en diameter van 1,5 m konden zo  in één keer 3 tot 4 stuks (in stukken verdeeld)  groot vee  worden verwerkt.


One of the old methods for processing animal carcasses and condemned meat

The invention of the digester by Papin and the discovery that bones and other parts of animal carcasses or (condemned) meat under pressure much faster "cooked" and falls into pieces didn’t mean yet, that the autoclave also was introduced in all the knacker-yards. Such a autoclave was quite expensive and working with it was – because of the risk of explosion – not harmless. On many knacker-yards, specially the smaller ones, for a long time it would still be usual to use melting and cooking boilers, in which the parts of the carcasses and bones were “boiled out” under the normal pressure of 1 atm.....

Only the great big knacker-yards, which had about any capital and especially the larger slaughterhouses started gradually with the processing of this material in autoclaves or "Fleischdämpfer".

Around 1905 the slaughterhouses in Europe gained experience with autoclaves in order to make somewhat suspicious meat suitable for human consumption. This concerned meat, that (yet) not was going bad  but it was meat of which one had doubts about the freshness. To protect this meat against going bad and to destroy all possible germs, this meat was sterilized. This was done by cooking this meat under pressure just as long until also the inner was cooked. Cooking had sufficient taken place when the interior of the meat had a certain color, for each type of meat this color was different.  

Fleischdämpfers were both in vertical and in horizontal designs. They had in common, that in the device the meat parts were put in stacked baskets, after which the device was closed hermetically. In steam jacketed devices at the bottom there was a layer of water after which the whole was heated by the steam jacket. At single-hulled devices live steam was lead  directly into the autoclave.
Generally, the meat was “steamed”for about 1 ½ to 2 hours at a pressure of about 1-1.5 atm. The meat parts were not thicker than 15 cm.

These devices, which were originally designed for sterilizing the so-called "Freibankfleisch" were also used to process whole rejected meat and rendering fat from animal carcasses. Entirely objectionable was when this all happened in one and the same device.

Among others the firm Rohrbeck built a heavier device specially for processing rejected meat and body parts. The maximum working pressure of this device could be amount to 2.5 atm. In such devices, of which the largest as about 2 m long and 1.5 m diameter 3 to 4 head of large cattle  (of course divided into pieces) could be processed.at the same time



Steriliseerautoclaaf  uit ca 1905 voor afgekeurd vlees
Sterilizing autoclave from about 1905 for condemned meat

Bron:  R. Fischer Sclachtabfälle und Tierleichen 1905,  p. 125