zondag 10 augustus 2014

Niet meer vernietigen maar verwerken;

No longer “destroying” but “rendering”


(Animal Rendering - Destructie column part 10)
Please scroll down for the English version

In de loop der tijd ontdekte men dat meer en meer delen van een kadaver gebruikt konden worden. Dat begon datgene, dat meteen zonder al te veel bewerkingen gebruikt kon worden zoals haren, hoeven, horens en de grote botten en natuurlijk de huid. Dit werd gevolgd door de delen, die wel meer bewerkingen nodig hadden zoals het vetweefsel, de kleine botten en als hekkensluiter uiteindelijk ook het vlees. In plaats van kadavers of de resten ervan volledig te vernietigen werden ze steeds meer verwerkt tot onschadelijke, nuttige en bruikbare producten.  
Eén van de eerste, zo niet dè eerste “cradle-to-cradle” of “recycling” aktiviteit werd geboren nog ver voordat we überhaupt deze begrippen kenden.
Dit verwerken gebeurde aanvankelijk geheel handmatig op ambachtelijke wijze. Pas rond en vooral na de (Europese) Industriële Revolutie van halverwege de achttiende begin negentiende eeuw kwam de fabrieksmatige werkwijze hiervoor in opkomst. Dat betekende overigens niet, dat toen het ambachtelijk verwerken dan ook maar meteen verdween. Nog tot in de jaren vijftig en zestig hebben in delen van Europa de klassieke vilderijen en de moderne destructie-bedrijven naast elkaar bestaan.

Het nog eenvoudig winnen van het vet
Een belangrijk deel van een kadaver, dat pas door bewerking nuttig kon worden was het vetweefsel of “spek”, waaruit vet werd gewonnen. Vet gebruikte men onder andere voor bijvoorbeeld verlichting, karrensmeer, zeep en het soepel maken van leer. Pas in het midden van de afgelopen eeuw zou vet steeds meer door aardolieproducten worden verdrongen.

Vet zit in het dier samen met vocht opgeslagen in vetcellen met eiwitwanden en die met elkaar verbonden zijn tot het vetweefsel of “spek”.  Dit weefsel zit overal in het vlees verdeeld maar het meester zit direct onder de huid, om de buik, rond het hart, de nieren en bij de darmen. Tot ver in de Industriële Revolutie werden op de vilderijen ook de kleinste stukjes vetweefsel vaak door de vildersvrouwen helemaal handmatig overal uit het hele kadaver gehaald en uitgesmolten. Zo waren in de negentiende eeuw op de grote vilderij van Montfaucon bij Parijs twee vrouwen het gehele jaar door hier elke dag mee bezig.  
In de meest eenvoudige vorm werd het spek in kleine stukjes gesneden al roerende verhit in een eenvoudige ijzeren ketel of pan, die boven open vuur aan een driepoot hing of op een standaard stond. De celwanden barsten open, schrompelden als vaste “kanen” ineen, het vocht verdampte en vloeibaar vet kwam vrij.  Wanneer er geen vocht meer verdampte en de kanen harder werden stopte men met roeren en verwarmen en schepte met een soort schuimspaan de kanen uit de ketel. Met de bolle kant van een lepel werd uit deze kanen nog het aanhangende vet zoveel mogelijk uitgedrukt.  Het vet werd in vaten gedaan, koelde daarin af en was zo klaar voor de verkoop. 
Afgezien van het brandgevaar ging er bij het zo smelten van vet boven open vuur, erg veel
warmte verloren. Daarom legde men een deksel op de pan en schermde men alles met eenvoudige schermen zoveel mogelijk af. In de achttiende eeuw werd dit alles verbeterd door ketel en stookplaats samen als één geheel te ommuren. De schoorsteen hiervan was vaak niet hoger dan een halve meter.  Vuur en gassen gaven  hun warmte iets beter aan de ketel af en het brandgevaar werd zo enigszins beperkt omdat het vuur zich nu minder gemakkelijk kon verspreiden. Omdat de deksels niet goed sloten bleven het  zo geheten “open” ketels. 

No longer “destroying” but “rendering”

In the course of time it was discovered that more and more parts of a dead animal could be used. That began with that what could be used right away without too many operations such as hair, hooves, horns, the large bones and - of course - the skin. This was followed by the parts, which needed more operations such as adipose tissue, the small bones and if bringing up the rear in the long run also the meat. Instead of completely destroying carcasses or the remains of that they were more and more processed into harmless, useful and usable products.
One of the first, if not the first "cradle-to-cradle" or "recycling" activity was born  far before we even knew these concepts.
This process happened initially entirely manual with traditional methods. Just around and especially after the (European) industrial revolution of the mid-eighteenth early nineteenth century factory-made method arosed. That didn’t mean, that the craft process also  immediately disappeared. Still in the 1950s and 1960s in parts of Europe the classical  “knacker-yards” and the modern animal- rendering companies did coexist.

The in the beginning simple rendering of fats
An important part of a carcassr, which can be made usefull by processing is the adipose tissue, from which fat was rendered. Fat was among other things used for example for lighting, lubricating of carts, making soap and smoothening of leather. Only in the middle of the past century fat would more and more be displaced by petroleum products.
In the animal body fat is along with moisture stored in fat cells which have with protein walls and  which are connected to the adipose tissue.  This tissue is distributed throughout the meat but most of that is directly under the skin, to the abdomen, around the heart, the kidneys and the intestines. Far into the industrial revolution also the smallest pieces of this tissue was on the knacker-yards manually cutted out everywhere from the whole carcass and rendered by the women. So in the nineteenth century on the great knackeryard of Montfaucon in Paris two women were cutting and rendering fat every day throughout the year.
In the most simple form the adipose tissue was cut into small pieces and heated while stirring in a simple iron boiler or pan, which hung on a tripod or standing on a standard over open fire.  The cell walls burst open, schriveled into fixed greaves, the moisture evaporated and liquid fat came free. As soon as no more moisture evaporated and the greaves became harder one stopped with stirring and heating and with a kind of skimmer one scooped the greaves from the boiler. With the rounded side of a spoon the still adhering fat was squeezed out of the greaves as much as possible.  The fat was put in barrels, where it cooled off and was so ready for sale.  
Apart from the fire hazard the melting of fat over open fire caused very much lost of heat. Therefore a lid was put on the pan and everything was fenced as much as possible with simple screens. In the eighteenth century all this was improved by walling in boiler and fireplac together as a whole. The chimney of this was often not higher than half a meter. Fire and boiler gases gave their heat off slightly better to the boiler and the fire hazard was somewhat limited because the fire could spread less easily.  Because the lids does not good lock the boilers remained the so-called "open boilers” or “openkettles”. 



De vrouwen op de vilderijen sneden het vetweefsel uit de kadavers en smolten dit ook uit.
Deze vildersvrouw heeft in een ribbenkast als wieg haar baby bij zich.

At the knackeryard cutting out and rendering fat from carcasses was often women’s work 
This Skinners woman has in a rib cage as a cradle her baby with her. 

Picture:  Parent Duchatelet : « Les chantiers d'equarrissage de Paris »  1832

donderdag 10 juli 2014

Verbranden van kadavers in ovens; Incineration of animal carcasses (Animal Rendering - Destructie column part 9



Please scroll down for the English version

Het verbranden van kadavers op brandstapels en in kuilen was lang niet altijd even effectief. Niet zelden bleven de overgebleven resten pathogeen materiaal bevatten. Om wel een volledige verbranding te verkrijgen, ging men in de tweede helft van de negentiende eeuw experimenteren met het verbranden hiervan in ovens.
Het slachthuis van Gotha had een “kamer” met kleppen in het rookkanaal van de ketelvuren naar de schoorsteen. In deze kamer werden de afgekeurde vleesdelen gehangen. Door openen van de kleppen naar de kamer en het sluiten van de rechtsstreekse verbinding door het rookkanaal, moesten de rookgassen door deze kamer stromen. Door de hitte werden de hier hangende vleesdelen verast. Om de “kamer”weer leeg te halen en met nieuw vlees te beladen, de directe verbinding in het rookkanaal weer geopend en werden de kleppen naar de kamer gesloten.

Tijdens een uitbraak in 1880 van miltvuur rond Forbach verbrandde de veearts Feist de kadavers in een het trechtervormige deel van een omgebouwde cementoven, waarin de kadavers er in hun geheel zo in pasten.

In Engeland en Duitsland werden kadavers en afgekeurd vlees ook wel in de retorten van de gasfabriek of rechtsstreeks in ketelvuren verbrand. Deze twee methoden hadden grote nadelen: De retorten en de stookplaatsen vervuilden hierdoor sterk en werden tevens door het verbranden van kadavermateriaal aangetast. Bovendien moesten kadavers door de stokers hiervoor eerst in hompen worden verdeeld, hetgeen gemakkelijk tot infecties kon leiden. Regelmatig werd dit werk dan ook geweigerd. Tenslotte leverde dit vele stankklachten uit de omgeving. Daarnaast gebeurde het wel, dat zo half verbrandde delen door de schoorsteen naar buiten werden gesleurd en in de omgeving weer terecht kwamen……….

In Duitsland en Hongarije waren er ook mobiele ovens Zo’n oven was een smeedijzeren cilinder met daarop een scharnierende schoorsteen, aan de voorkant de stookplaats en aan de achterkant een hermetisch te sluiten deur voor het kadaver. Op een verrijdbare en scharnierende slede en rails werd het kadaver in de oven geschoven. Met ong 200 kg hout kon zo ter plaatse in 4 uur een (groot) kadaver geheel worden verbrand…

Het meest gebruikt – zijn de speciaal hiervoor ontworpen ovens, waarvan die van Kori het bekendst is. Deze “Tierleichenverbrennungsöfen” waren van steen met een vuurvaste binnenbemetseling. In de kleine ovens kon maar één groot kadaver of een klein aantal kleinere tegelijk verbrand worden. De grotere ovens waren in twee delen verdeeld. In het bovenste deel werd het “verse”materiaal zodanig voorverhit, dat het meeste water hieruit verdampte. Door het openen van een klep liet men de massa in de tweede (verbrandings) ruimte vallen, waarin de gedroogde massa vlam vatte en verbrandde. Ondertussen kon de bovenste ruimte opnieuw worden beladen. Tenslotte gleden de verbrandingsresten rechtstreeks in het kolenvuur, waar alles volledig werd verast.


Incineration of animal carcasses
The burning of animal carcasses on pyres or in pits took a long time and did not occur always effective. Not rarely the remnants still contained pathogenic agents. In order to obtain a complete combustion, in the second half of the nineteenth century experiments were done with burning meat and carcasses in ovens.
The slaughterhouse of Gotha had a "room" with valves in the flue from the boiler fire to
 the chimney. The rejected meat- and carcassparts were hung In this room. By opening the valves to the room and closing those the direct connection in the flue, the flue gases flows through this room. By the heat the in the room hanging meat parts were incinerated. In order to open the room, cleaning it out and charging it again with new meat, the direct connection in the flue had to be opened again and the valves to the room had to be closed.

During an outbreak of anthrax in 1880 around Forbach the vet Feist burned the bodies the funnel-shaped part of a converted cement oven, in which a complete cadaver as a whole fits in there. In England and Germany carcasses and rejected meat were also incinerated in the retorts of the gas plant or directly in boiler fires. These two methods had major disadvantages. The retorts and the fireplaces were not only contaminated due to the combustion products of the meat and  cadaver material but they also corroded. In addition, animal carcasses at first had to be divided in hunks by the stoker, which easily could lead to infections. This work was regularly refused. This resulted in many stench complaints from the environment. In addition to that it sometimes happened that half burned parts were dragged out through the chimney  and came around again..........

In Germany and Hungary there were also mobile furnaces. Such a furnace consists of iron  cylinder with hinged chimney, a fireplace at the front and at the back a door, wich could be closed hermetically for the animal carcass. On a mobile and hinged slide and rails the carcass was slid into the oven. With approx. 200 kg wood a (large) carcass could  be burned on site in approximately 4 hours .

The most commonly used – are the specially designed ovens, of which that of Kori is the most known. These "Tierleichenverbrennungsöfen" were build of stone with fire-brick inside. In the small ovens only one big carcass a couple of smaller ones could de burnt at the same time. The larger ovens were divided into two parts. In the upper part the "fresh" material was preheated in that way that most of the water from the material evaporated here. After that by opening a slide the dried mass fall into the second (combustion) space in which the dried mass  flame and burned. Meanwhile the top space could be loaded again. Finally the combustion residue slipped directly into the coal fire, where everything was completely incinerated.


In sommige landen werden kadavers en afgekeurd vlees verbrand in de retorten van de gasfabriek. -
In some countries animal 
carcasses and rejected meat were incinerated in the retorts of the gas plant

Picture: 
http://commons.wikimedia.org/wiki/File:Fakenham

zondag 15 juni 2014

Verbranden kadavers op brandstapels, in kuilen en in een "meiler" Burning carcasses on pyres, pits and in a meiler (Animal rendering - Destructie column part 8)


Please scroll down for the english version

Vanwege ruimtegebrek en mogelijke besmettingsgevaar verbrandde men in dichtbevolkte gebieden van ondermeer Europa de kadavers in plaats van ze te begraven.
Men deed dat eerst op brandstapels. Omdat kadavers voor circa 70 %  uit water bestaan, zijn zij zo zeer moeilijk te verbranden. Het kostte veel brandstof en de verbranding was vaak toch nog onvolledig.

Verbranden in een brandkuil
Om brandstof te besparen gebruikte men hiervoor vaak een kuil van zo’n 1,5 bij 2,5 meter en 1,5m. diep met onderin haaks op elkaar gestapelde stukken brandhout. Voor het verbranden van ook de slecht brandbare ingewanden werd het kadaver met de opengesneden buik naar beneden op het brandhout gelegd. Omdat “gloed” veel heter is dan vlammen zorgde men ervoor dat het hout zonder te vlammen alleen bleef gloeien. In ongeveer 5 tot 6 uur verbrandde zo een kadaver van 250-300 kilo.
Om nog extra brandstof te besparen groef men in het midden van de kuil een strook van ongeveer een meter breed nog een meter extra diep uit. Deze extra diepe strook werd gevuld met brandstof. Aan weerszijden hiervan bleef – dus op de bodem van de bovenste grote kuil - een richel over. Direct boven de brandstof kwamen ijzeren staven, die met de uiteinden op de richel naast de brandstof rusten. Het kadaver werd op deze staven gelegd,  de buik werd opengesneden, de ingewanden eruit gehaald en de opengesneden buik naar beneden gedraaid. De ingewanden bleven op de richel liggen totdat de gloed intens genoeg om deze slecht brandbare ingewanden hierin te schuiven. Het verbranden in zo’n verdiepte kuil ging anderhalf keer zo snel.

In gebieden met een hoge grondwaterstand verbrandde men de kadavers in minder diepe kuilen met daar omheen windschermen.

Voor een goede verbranding van een kadaver in een kuil moest het brandhout goed gestapeld en van de goede kwaliteit zijn. Ook moest de toevoer van nieuwe brandstof gedurende het proces tamelijk nauwkeurig gebeuren.

Verbranding in een “meiler”
Aan het einde van de negentiende eeuw verbrandde in de ontoegankelijke gebieden de Finse veearts L. Fabritius aan miltvuur gestorven vee in een “meiler”. Een twee meter diepe kuil werd kruislings gevuld met lagen hout. Aan de uiteinden van de kuil bleef een halve meter ruimte over voor het aansteken en voor de trek. Over het brandhout, aan de oppervlakte van de kuil werd een dikke laag stro gelegd met daarop het kadaver. Op het kadaver kwam zo’n 30 cm stro of sparretwijgen met daarop een dikke laag spaanders, planken, boomwortels met veldkeien. Tenslotte werd het geheel afgedekt met een dikke laag turfplaggen. Aan één van de uiteinden werd het vuur aangestoken. De rookgassen moesten eerst door de hele brandstapel en konden pas aan het andere uiteinde ontwijken.

De veldkeien zorgden ervoor  dat de plaggen op voldoende afstand van het kadaver bleven, waardoor het vuur constant de hele tijd om het kadaver heen kon blijven gaan. Bovendien bleven deze keien lang heet. Wanneer de vlammen ergens door de plaggen heen dreigen te breken, dan werd die plek weer met plaggen dichtgemaakt.
Na een aantal uren is de meiler helemaal in de kuil ingezakt en is er onder in van het kadaver slechts een hoopje as over.

Volgende keer komen de andere verbrandingsmethoden aan bod.

Burning on pyres in pits and in a "meiler".

Because of lack of space and on possible risk of infection in densely populated areas carcasses are burned rather than bury them.
At first the burning was done on pyres. Because the fact that carcasses exist for about 70%  of water, it is very difficult to burn them. It took a lot of fuel and the burning was often still incomplete.

Burn in a fire pit
To save fuel one often used a pit of about 1.5 to 2.5 meters and 1, 5 m. deep and at the bottom stacked at right angles with pieces of fire wood. For the burning of the bad flammable guts too, the belly was cut open and the carcass was layed with the belly down on the firewood. Because "glow" is much hotter than flames it was made sure the wood remains glowing without flames. In about 5 to 6 hours a carcass of 250-300 kilogramms has been burned. For further saving of fuel in the middle of the pit a strip of about a meter wide has been escavated for an additional meter.  This extra deep strip was filled with fuel. On both sides of the strip– so at the bottom of the upper large pit - a  ridge remains. Directly above the fuel came iron bars resting with their ends on the ridge next to the fuel. The carcass was laid on these rods, the belly was cut open, the intestines taken out and the belly cut open is turned down. The intestines remained on the ridge until the glow was intense enough to put in this the poorly combustible guts.  The burning in such a deepened pit went one and a half times as fast.

In areas with high water table carcasses had been burned in less deep pits surrounded by wind screens.
For good burning in a pit of a carcass the firewood had to be well stacked and had to be of a good quality. Furtheron during the whole process the supply of new fuel had to happen  fairly accurate.

Combustion in a "meiler"
At the end of the nineteenth century in inaccessible areas the Finnish vet Fabritius to anthrax died cattle in a "meiler". A two-metre deep pit was cross filled with layers of wood. At the ends of the pit half a meter room remained for lighting and for doiing draw. On the firewood, on the surface of the pit a thick layer of straw was placed with the carcass on top of that. Over the carcass came about 30 cm fir-tree twigs and a thick layer of straw, shavings, planks, tree roots with field stones. Finally, the whole was covered with a thick layer of peat sod. At one of the ends the fire was lit. The flue gases had at first to flow through the whole stack of fuel and could only leave at the other end.
The field stones ensured that the sod remained on sufficient distance of the carcass, making  the fire all the time constantly goiing around the carcass. In addition, the boulders remained hot for a long time. When the flames threaten to break somewhere trough the sod, then that spot became closed again with sod.
After several hours the pit caved in and at the bottom of the meiler only a little heap of ash is left over of the carcass.


Next time other combustion methods will be covered.


Doorsnede verdiepte brandkuil - section deepened burning pit


Doorsnede van een "meiler - Section of a meiler

Picture:  W. Heepke: Die Kadaververnichtungsanlagen  1905

zaterdag 10 mei 2014

Animal Rendering - Destructie Column part 7

Begraven
Burying

Please scroll down for the English version

De oudste en eenvoudigste manieren om van een kadaver af te komen, hadden niets met destructie te maken.  Als deel van de geschiedenis laat ik het deze methoden toch de revu passeren.

Ten opzichte van het achter laten in het open veld, was begraven al een hele stap voorwaarts. Er was geen stank meer en er werden geen ziekten meer verspreid door de vliegen of door het verslepen van brokken vlees door bijvoorbeeld wilde honden. 

In heel dun bevolkte gebieden werd dit begraven her en der gedaan, ergens achter in het weiland of “gewoon achter de boerderij”. Bij de wat grotere steden en dorpen moest dit op speciale plaatsen gebeuren. Het waren meest afgelegen onbewoonde dorre stukken grond, waar geen vee mocht komen. Soms was dat een grote diepe kuil, waarin gedurende een langere of kortere tijd, de kadavers in gegooid werden. Wanneer de kuil bijna vol was, werd hij verder met aarde dicht gegooid en werd de volgende kuil “in gebruik genomen”.  De laag aarde moest dik genoeg zijn om te voorkomen dat wilde dieren niet bij de “inhoud” konden komen en dit weer konden opgraven. Wanneer er sprake van besmettelijke ziektes was geweest, zoals bijvoorbeeld miltvuur, dan moest - in vele delen van Europa - deze plek beplant en omzoomd worden met snel groeiende en diep wortelende bomen en planten, die ongeschikt zijn voor veevoer.
Op verschillende plaatsen zijn dergelijke (oude)  begraafplekken nog duidelijk zichtbaar als eenzame bosjes in het open veld. Deze zogeheten miltvuurbosjes, pestbosjes, krengenbosjes waren zo een blijvende herkenning en waarschuwing.
Het  begraven van kadavers en slachtafvallen werd in Europa lange tijd zo gedaan en op veel plaatsen in de wereld gebeurt dat nog steeds zo.

Toch is voor het afweren van het besmettingsgevaar begraven niet altijd even afdoende. Sommige bacteriën, zoals miltvuur kunnen in de bodem als “spore” enkele tientallen tot honderden jaren als het ware slapend  “overleven”.  Wanneer de omstandigheden voor de sporen weer gunstig zijn worden het weer ziekmakende bacteriën. Niet alleen de begroeiing maar ook het er langs stromende (grond)water kan zo nieuwe bron van infectie zijn.

In (veel) latere tijden kwamen er aanvullend veel strikte regels voor het begraven. In Nederland en Duitsland bijvoorbeeld moest het hoogste gedeelte van de kadavers tenminste één en bij besmettelijke veeziekten twee meter onder de oppervlakte liggen. De bodem van de kuil moest ruim boven de grondwaterspiegel liggen. Een kadaver moest volledig kruislings diep zijn ingekerfd en daarna overgoten worden met teer, petroleum of een ander middel om met name het vlees onbruikbaar te maken.  Onder, rondom en over het kadaver moest een 10 cm dikke laag kalk worden gestrooid. Tenslotte moest ook met bloed besmeurde grond in de kuil worden gedaan. Het gevaar van besmetting van de bodem en van het grondwater bleef echter wel bestaan.

Deze bewerkingen bleken in het verleden de mens toch niet ervan te hebben weerhouden om toch van dit vlees te eten. Het kadaver werd hiervoor gewoon weer opgegraven........ Voor vele miltvuuruitbraken in de geschiedenis is bewezen, dat deze veroorzaakt werden door eerder in het verleden begraven miltvuurkadavers.

Burying
The oldest and most simple ways of getting rid of an animal carcasse, had nothing to do with animal rendering.  As a part of history I will pay attention to these methods.

Compared to leaving it behind in the open field, buriing was quite a step forward. There was no stink anymore and no more spreading diseases by the flies or by dragging chunks of meat, for example, by wild dogs. 

In very sparsely populated areas it was done here and there, somewhere behind in the pasture or "just behind the farm". In the larger towns and villages it had to happen on special places. It were mostly  remote uninhabited arid pieces of land, where no cattle was allowed to come.  Sometimes it was that a large deep pit, in which during a longer or shorter time, the bodies were thrown in. When the pit is almost full, he was further slammed with earth and the next pit became  "in use".  The layer of earth had to be thick enough to prevent wild animals could come at the "content" and could not dig up this again.
When there had been of contagious diseases, such as anthrax, - in many parts of Europe - this places had to be planted and lined with fast-growing and deep rooting trees and plants, which are unsuitable for cattle feed. In various places such this old burial places  are still clearly visible as lonely bunches in the open field. These so-called anthrax-bunches, plague bunches or aas bunches were thus a lasting recognition and warning.
Burying animal carcasses and offal was done so for a long time in Europe and in many places in the world it happens still that way.
Still, for fighting off the infection danger buriing not always sufficient. Some bacteria, such as Anthrax can as a spore “survive”in the soil  a few tens to hundreds of years.  When  the conditions are again favorable for the spores, they become again pathogenic bacteria. Not only the vegetation but also the along flowing (ground) water can be a source of infection.

In addition, in much - much later times there came more strict rules for burying animal carcasses. For example, in the Netherlands and Germany the highest part of the buryed carcasses had to be at least – and in case of animal contagious diseases - two meters below the surface. The bottom of the pit had to be far enough above the water table. A carcass had to be completely cross-deep carved and then doused with tar, petroleum or other means to disable the meat in particular for consumption.
Under, around and over the carcass had to be interspersed a 10 cm thick layer of lime.  Finally, also the with blood-stained ground had to be thrown into the pit. The risk of contamination of soil and groundwater, however, continued to exist.

These operations proved in the past no to be able to prevent people consuming parts of this “meat”. The body was simply exhumed again ........ For many anthrax outbreaks in history is proven, that these were caused by earlier in the past buried anthrax carcasses.




Miltvuurbosje - Anthrax bunche

Bron http://commons.wikimedia.org/wiki/File:Pestbosje.jpg?uselang=nl

donderdag 10 april 2014

Animal Rendering - Destructie Column part 6

Kadavers in Europa tijdens de Vroege Middeleeuwen.

Animal carcasses in Europe during the Early Middle Ages
Please scroll down for the English version


Deze aflevering gaat alleen over de situatie in het westen van Europa. Voor zover ik hen kunnen nagaan was de situatie In Noord Amerika een geheel andere en kwam het verwijderen en het verwerken van dierlijk afval in de negentiende eeuw pas echt goed op gang met de komst van de vleesindustrie of “meatpackers”.

Helaas is mij niets bekend over wat men (vroeger) met kadavers en dergelijke deed in bijvoorbeeld de huidige Russische Federatie, in de Aziatische landen of in Zuid Amerika. Ik hoop, dat iemand van U mij hierover meer kan vertellen.


In de Middeleeuwen (500 – 1500 n. Chr.) gingen de mensen in het huidige West Europa steeds meer dieren als als last- en werkdier houden. Daarnaaast werden de woongemeenschappen ook groter. De dieren liepen gewoon in de steden en dorpen rond en  dode dieren en slachtafval liet men vaak gewoon liggen.
Gaandeweg ontdekte men dat dit gevaarlijk konden zijn voor de gezondheid en daarom moest dit voortaan worden weggehaald. Men bracht de kadavers en slachtafval zo ver mogelijk weg om zomaar in het vrije veld verder te vergaan en te verrotten of ze kwamen op mesthopen of in het water terecht. Allerlei aaseters, zoals (wilde) honden, ratten, kraaien en vliegen hadden daarbij geheel vrij spel. Met het op deze manier wegwerken leek de boel opgeruimd maar het risico van ziekten bleef bestaan.  

Dit bleek wel toen in de Vroege Middeleeuwen - zo rond 700 n. Chr. – er aan dit ongeregelde wegwerken meer “orde” werd aangebracht. De dode dieren moesten voortaan buiten de dorpen en steden naar speciale daarvoor aangewezen plaatsen worden gebracht. Wat later werd het verplicht om ze daar niet alleen heen te brengen maar ook om ze te begraven. Omdat iedereen dit eerst gewoon op eigen houtje kon doen, gebeurde dit niet altijd naar behoren. Bovendien was dit begraven toen vaak niet meer dan een afdekken met een dun laagje aarde.
Op een gegeven ogenblik werden voor dit werk speciale mensen aangewezen, die daarbij ook meteen de afgedankte en zieke dieren moesten meenemen, afmaken en naar de stortplaats brengen. Naast dit werk moesten zij ook nog allerlei ander onaangenaam werk doen, zoals bijvoorbeeld het leeg halen van latrines. Niet zelden werden ze bovendien ook nog eens gedwongen om als “beul” misdadigers te onthoofden......

Als de huid nog goed was, vilden ze het kadaver en mochten ze de huid verkopen als aanvulling op hun vaak schamele inkomen. Dit gaf hun de naam van “vilder”. In het begin mocht dit villen overal gebeuren waar dit het beste uit kwam maar later mocht dit alleen nog maar bij de stortplaatsen. Zo ontstonden gaandeweg hier de vilderijen. De gevilde karkassen werden op de stortplaats alsnog gestort of begraven. Om van de rommel af te komen en om ruimte te krijgen werd in een aantal gevallen geprobeerd om deze resten te verbranden, wat vaak maar slechts voor een deel lukte. Hierdoor bleven dit soort stortplaatsen een potentiele bron van allerlei (vee)ziekten en parasieten.

Tenslotte waren de vilders verplicht paard en wagen te hebben – om ook ‘s zomers binnen korte tijd (in sommige plaatsen binnen vier uur) een kadaver weg te kunnen halen.

Diep triest was het dat deze vilders, die dit onaangename - maar ook toen al zeer noodzakelijke - opruimwerk deden, (in Europa) lange tijd compleet verguist en als “eerloos” geheel buiten de maatschappij gezet.

Wat de gevolgen waren van deze werkwijze, waarom de vilders als eerloos werden bestempeld en wat dit voor de vilders betekende vertel ik in een latere aflevering.


Animal carcasses in Europe during the Early Middle Ages

This part of the column describes only the situation in Western Europe. So far as I can ascertain was the situation In North America was completely different in removing and processing of animal waste. Only in the nineteenth century this was really well begun with the arrival of the meat industry or "meatpackers".

Unfortunately I am not aware about what one did (formerly) with animal carcasses and such  in - for example - the current Russian Federation, in the Asian countries or in South America. I hope, that any of you can tell me more about this.

In the Middle Ages (500 – 1500 ad), the people in the current Western Europe went to keep more and more animals as beast to burden or to work. In addition, the communities became also larger. The animals ran just around in the streets of the towns and villages and dead animals and offal often remains simply lie.
Gradually, it was discovered that this could be dangerous to health and therefore had to be taken away in future. One brought the animal carcases and offal as far away as possible to just put in the open field to rot or to putrefy and they came on compost heaps or in the water. All kinds of scavengers, such as (wild) dogs, rats, crows and flies had completely free game. In this way of getting rid of this this it seems  cleared up the mess but the risk of diseases continued to exist.

This turned out to be as such when in the early middle ages - as around 700 a.d. –  more order had to be applied on this irregular way of working. The dead animals have now to be brought outside the villages and towns to special designated places. Later on it was required not only  bringing them over there but also bury them. Because everyone could do this first just on its own, this happened not always properly. In addition, this bury was when often no more than a cover with a thin layer of ground. At any given time special people were designated for this work, and these people must also take away and kill the discarded or sick animals and bring them to the landfill. In addition to this work they had also to do all kinds of other uncomfortably work, such as clearing out of latrines. Not infrequently they were also forced to beheading criminals as "executioner"......

If the hide was in good shape, they skin the carcass  and the hide was sold to supplement their often meager income. This gave them the name of "skinner". In the beginning this skinning happened anywhere where this is the best came out but later should this just run at the landfills. This gave rise of the “skinneries” or knacker-yards at the landfills. The skinned carcasses were still dumped or buried at the landfill. To get rid of the garbage and make room in a number of cases, it was tried to get this to burn what remains often but only partly succeeded. As a result, this type of landfill-sites remains a potential source of all kinds of (livestock) diseases and parasites.

Finally, the skinners were required to have a horse-drawn carriage  – in order to take away a carcass within short time in summer (in some places within four hours).

Deep sad was it that these skinners, who did this unpleasant - but even then very necessary - clearing up, were (in Europe) for a long time  considered as "infamous" and were placed totally outside the society...

What were the consequences of this approach, why the skinners were labeled as infamous and what this meant for the skinners I will tell you later.



Ophalen van een dood paard door een vilder
Taking away by a skinner of a dead horse.


Bron afbeelding - Source picture 

 http://commons.wikimedia.org/wiki/File:Thomas_Rowlandson_-_A_Dead_Horse_on_a_Knacker%27s_Cart_-_Google_Art_Project.jpg



maandag 10 maart 2014

Animal Rendering - Destructie Column part 5

Licht en schoonheid uit ……………………….vet
Light and beauty from............................ grease

Please scroll down for the English version

Duizenden jaren voor Chr smolt men in een dierenblaas al vet uit stukken spek en botten door er steeds weer een hete steen in te doen. Het vet gebruikten ze om er bijvoorbeeld fakkels van te maken voor verlichting.

Ook zeep is al heel oud en het werd 3000 jaar voor Christus al gemaakt door de Sumeriers en de Mesopotamiers. Zij hadden namelijk ontdekt wol eerst gewassen moest worden met een mengsel van as in water voordat het kon worden geverfd. Met hetzelfde mengsel wasten de Sumerische priesters zich voor de tempelrites. De reinigende werking komt omdat de as met het vet in de wol of met het vet op de huid reageert, waarbij zeep ontstaat en het vuil oplost. De Sumeriers ontdekten verder dat de reinigende werking van het asmengsel kon worden versterkt door extra vet bij het mengsel te doen. Met dit idee begonnen ze zeep te maken door in een asoplossing vet en olie te koken. Bij opgravingen in Babylon zijn cilinders van klei van 2800 jaar voor Christus gevonden met daarin een zeepachtige substantie. Op de cilinders stond dat vet gekookt werd met as.

Rond 1500 v. Chr. hadden de oude Egyptenaren in hun de “Ebes Papyrus” een middeltje beschreven tegen huidaandoeningen. Dit middeltje werd verkregen door het koken van dierlijk en plantaardig vet met houtas.  

De Romeinse geleerde Plinius de Oudere geeft in het begin van de eerste eeuw in zijn “Naturalis Historica” ook al  een beschrijving en recepten voor zeep. Volgens hem is zeep een uitvinding van de Galliërs en de Germanen, die door de Romeinen is overgenomen. De Galliers en de Germanen gebruikten de zeep als een soort gel om hun haar rood te verven voor de strijd en noemden dit “seiffa”.  Een andere visie is dat de Romeinen het maken van zeep hebben overgenomen van de Bedouinen of de Kelten. Zeker is dat niet maar van beide volkeren is wel bekend, dat zij in die tijd al op deze manier zeep maakten.

De oude Grieken en Romeinen hadden over het ontstaan van zeep hun eigen legenden, welke sterk overeenkomen en over de reinigende werking van zeep gaan. Bij beide volkeren werden door de vrouwen vlakbij de offerplaats kleren gewassen. Wanneer er dan dieren werden verbrand als offer werden de kleren gemakkelijker schoon. De legenden zeggen, dat dit kwam doordat  het gesmolten vet van het offerdier samen met de as van het vuur in de rivier kwam. De goden gaven dan de reinigende werking. De Griekse legende komt van de dichteres Sapho. De Romeinse speelde zich af op de (niet bestaande) berg Sapo.
Zowel bij de Romeinse als bij het Griekse verhaal is het zeer onwaarschijnlijk dat onder aan de berg of in de rivier een reinigende werking merkbaar zou zijn geweest. Alleen al omdat de hoeveelheid (rivier)water in beide gevallen zo groot zou zijn geweest, dat alles veel te veel was verdund. Ons woord zeep kan afgeleid zijn van het Germaanse Seiffa, het Griekse Sapho of het Romeinse Sapo.


Light and beauty from............................ grease

One melted thousands of years before Christ in an animal bladder all fat from bacon pieces and from bones by putting a hot stone in the bladder. They used the fat for example for making flares for lighting.
Also soap is very old and it was 3000 years BC already made by the Sumerians and the Mesopotamians. They had discovered that wool had to be first washed with a mixture of ash in water before it could be painted. With the same mixture the Sumerian priests washed themselves before their temple rites.
The cleaning effect is because the reaction of the ash with the fat in the wool or with the fat on the skin, resulting in soap what dissolves the dirt. The Sumeriers discovered that the cleansing effect of the ashmixture could be strengthened by additional fat.
With this idea, they began to make soap by cooking a mixture of ash and fat in water. During excavations in Babylon clay cylinders of 2800 years before Christ are found containing a soap-like substance. On the cylinders was a recepe for soap by boiling fat with ash.

Around 1500 BC, the ancient Egyptians in their "Ebes Papyrus" described a remedy against skin disorders. This remedy was obtained by boiling animal or vegetable fat with wood ash.

The Roman scholar Pliny the Elderer indicates in the beginning of the first century in his "Naturalis Historica" even though a description and recipes for soap. According to him soap is  an invention of the Gauls and the Teutons, which is inherited by the Romans.
The Gauls and the Teutons used the soap as a type of gel to dye their hair red for the fight and called this gel "seiffa". Another view is that the Romans have taken over the making of soap from the Bedouins or the Celts. Tis is not sure but of both peoples is known, that at that time they were making all this way soap.

The ancient Greeks and Romans had their own legends about the origins of soap, which are very similar and about the cleansing effect of soap. At both peoples the women washed clothes near the place of sacrifice.
When the animals were burned as a sacrifice than washing were easier. The legends say, that this was because the melted fat of the sacrificial animals along with the ashes of the fire came together with the water of the river. The Gods gave than the cleansing effect.
The Greek legend comes from the poetess Sapho. The Roman legend took place on the (nonexistent) mountain of Sapo.

Both the Roman and at the Greek story is highly unlikely that at the bottom of the mountain or in the River would have been noticeable a cleansing effect. If only because the amount of  water in both cases would have been so great, that all was too much was diluted. Our word Soap could have been derived from the Germanic Seiffa, the Greek sapho or the Roman Sapo.


maandag 24 februari 2014

Column Animal Rendering - Destructie part 4

Wat hebben Sotsji en hechtdraad gemeen?
Please scroll down for the english version of the column
 
Botten als achaatsen
Duizenden jaren voor Christus had men al  schaatsen. En die schaatsen waren gemaakt van ...... botten. Die waren niet alleen goed hard maar ook taai. Taaier dan hout. Hout brak veel gemakkelijker.  De beste schaatsen maakten ze van het pijpbeen van een paard. Maar ook van andere botten zoals de ribben van runderen of herten werden hiervoor gebruikt. De botten  werden in model gemaakt en geslepen. Er werden gaatjes in gemaakt om de “glissen” onder te binden. En dat deden ze met nog weer een ander deel van het dier: de pezen. Heel hard zullen ze wel niet gereden hebben. Het was overigens meer glijden en voortprikken met een prikstok. Maar op het ijs ging het harder dan lopen.
Overigens was dit “schaatsen” aanvankelijk meer een noodzaak bijvoorbeeld bij de winterse jacht. Pas veel later, toen de schaatsen al van ijzer waren, kwam het plezierschaatsen en de sport.

Darmen als hechtdraad bij operaties.
In de tiende eeuw gebruikte in Arabie door Al  Zahrawi darm als hechtdraad bij operaties.
Al Zahrawi geldt als één van de eerste geleerden op medisch gebied.
In de Westerse wereld werd er meest met zijde of katoen gehecht. Hier kwam darm als hechtdraad pas in de negentiende eeuw ten tonele.
Darm had veel voordelen ten opzichte van andere hechtingsmaterialen. In tegenstelling tot zijde en katoen wordt darm op den duur gewoon door het lichaam verteerd.
Ook tegenwoordig wordt - ondanks het toenemende gebruik van kunststoffen - voor inwendige hechtingen nog vaak darm gebruikt.

Darmen voor muziek.
2000 Jaar voor Christus hadden de Mesopotamiërs en de oude Egyptenaren al enige muziekinstrumenten, die de voorlopers waren van de luit en later van de viool.
Het waren snaarinstrumenten, waarvan de snaren van (gedroogde) schapendarm werden gemaakt.
Een ander oud snaarinstrument is de harp. Dit instrument is ontstaan toen de mensen in de prehistorie hun jachtbogen als muziekinstrument gingen gebruiken. Zo’n boog kan
maar één toon geven. Om toch muziek te kunnen maken gebruikte men gewoon meerdere bogen. Later maakte men, speciaal om hiermee muziek te kunnen maken, zo geheten “boogharpen”. Een boogharp was dan een boog met meerdere snaren. En die snaren waren gemaakt van  …………………. darmen.



What does The Olympic Wintergames in Sotsji and Surgery have in common?

Bones for skating
Thousands of years BC had one already ice skates. And those ice skates were made of ... ... bones. Those were not only hard but also tough. Tougher than wood. Wood broke much easier. The best skates they made of the horses cannonbone. But also from other bones such as the ribs of cattle or deer were used. The bones were shaped in model made and smoothed. There were holes in made to tie on. And so they did with yet again another part of the animal: the tendons. They will not have achieved an Olympic record......
It was, moreover, more sliding and pushing forward with a prick stick. But on the ice it goes faster than walking.
Furthermore, this "skating" initially was more a necessity for example at the winter hunt. Only much later, when the skates were all of iron, came the fun ice skating and the (Olympic) sport

Catgut in surgery and for music
In the tenth century in Arabia Al Zahrawi used catgut as the treath of internal stiches. Al Zahrawi is regarded as one of the first scholars in the medical field.
In the Western world, most with silk or cotton were used for that. Catgut came here only in the nineteenth century as suture. Catgut had a lot of advantages over other adhesive materials. Unlike silk and cotton catgut is digested by the body.
Also today-despite the increasing use of plastics – catgut is often yet used for internal sutures.

2000 years BC, the Mesopotamians and ancient Egyptians had already some musical instruments, which were the forerunners of the lute and later of the violin.
The strings of string instruments, were made of  the (dried) sheep intestines. Another old string instrument is the harp. This instrument was created when the people in prehistoric times started using their hunting bows as a musical instrument. Such a bow can have only one sound. In order to be able to make music they just used multiple arches.
Later man made, especially for making music, so-called "bow harps". A bow harp was an arc with multiple strings. And those strings were made of...................... intestines.