Animal Rendering - Destructie Column part 12
Please scroll down for the English version
Please scroll down for the English version
Naast het droog- en het natsmelten in open ketels ging men in de negentiende
eeuw bij het smelten zuur aan het water toe voegen. Zo werd er meer vet
gewonnen doordat zuur een extra open brekende inwerking heeft op de celwanden. Met
zwavelzuur ging dat het beste.
De kadavers en delen
daarvan lagen in met lood beklede houten kuipen in geconcentreerd zwavelzuur.
Behalve in deze kuipen werd dat ook wel gedaan in met gips en tegels bekleedde
groeves of in vaten van “gres” . Gres is
een tegen zuur en hoge temperatuur bestand keramische materiaal en bovendien
voor de meeste vloeistoffen ondoordringbaar.
Dikke loden platen moesten
er voor zorgden dat de hele zaak goed onder gedompeld bleef.
Na een dag of tien was
het geheel in de kuip veranderd in een stroperige, donkerbruine brij met daarop
een laag vet. Hooguit bleven hierbij tanden,
kiezen, hoeven en horens over.
Het vet was bijna zwart en van
een dusdanige slechte kwaliteit, dat dit amper nog verbeterd kon worden. De
brij werd in een cementen kuil tot een
vaste stof gemengd met beendermeel, waarbij het overtollige zuur werd geneutraliseerd.
Na vermalen had men een goed strooibare “kunstmest. Ook miltvuurkadavers werden
zo verwerkt en omgezet in geheel onschadelijk vet en kunstmest.
Op vele vilderijen in met name Frankrijk en Duitsland werd tot aan het
einde van de negentiende eeuw zo gewerkt. In Amerika was het
proces
van Gotleb uit 1869 hiermee vergelijkbaar.
Door de slechte kwaliteit van het vet en het gevaar van het werken met
geconcentreerd zuur voor de vilders zelf, werd deze verwerking vrij snel in de
eerste helft van de twintigste eeuw verlaten.
Een andere methode was het in gietijzeren ketels koken van kadavers en
afgekeurd vlees in verdund zwavelzuur.
In het Duitse Erfurt werd rond 1900 alle kadavers en alle afval van de
slachthuizen uit de hele omgeving zo verwerkt.
In plaats van gietijzeren ketels werden toch ook weer de houten met
lood beklede kuipen gebruikt. Het koken deed men dan door met stoomlansen
direct stoom in de kuip bij het materiaal te spuiten, zodat meteen ook de
inhoud van de kuip constant in beweging werd gehouden. De kadaverdelen moesten echter
wel steeds weer worden ondergedrukt. Het met verdund zuur verkregen vet was
duidelijk van een betere kwaliteit.
In Parijs was er aan het
einde van de negentiende eeuw een bedrijf, waar men met 12 van deze kuipen per
dag 12 000 tot 17 000 kilo kadavers, slachtafval en ander vethoudend materiaal verwerkte.
Dit bedrijf had het alleenrecht om alle kadavers en vetachtig materiaal, afkomstig uit
de Seine te verwerken. Men had hiervoor speciale brede schuiten met een zelfsluitend
dek. Elke schuit had een stuurman, een belader en een hond om de kadavers op te
sporen. De belader "prikte” dan het kadaver aan een pikhaak, liet de
“lucht” uit het kadaver ontsnappen en trok het vervolgens op het dek aan boord. Door
zijn gewicht viel het kadaver door het dek in het ruim waarna het dek zich weer
sloot. Uiteindelijk ging alles in vaten naar de fabriek.
Later hadden ze een soort kofferdammen in de rivier om alle drijvende
materiaal op te vangen. Hierdoor was er voor het ophaalwerk maar één man per
boot nodig.
Per jaar werden zo duizenden kadavers uit de Seine gevist. Het hieruit
gewonnen vet werd als wagensmeer verkocht.
Rendering with acid
In addition to the dry- and wet rendering of
fat in open kettles in the nineteenth century one started with adding acid to
the melt water. in that way more fat was obtained because of the fact that acid
has extra open breaking effects on the cell walls. The best results were obtained
with sulphuric acid. In with lead-lined
wooden tubs the animal carcasses and parts thereof lay in concentrated sulfuric
acid. Except in these tubs this was also
done in with plaster and tiles faced ditches or in barrels of "gres"
or glazed stoneware. Gres is a ceramic
material high resistant to acids and high temperatures and it impermeable for
most liquids.
Thick lead plates upon all had to ensure that
the whole thing remained well submerged.
After a day or ten was the whole in the tub was
changed into a syrupy, dark brown mess with a black layer of fat on top of it.. At most, teeth, hooves and horns remained. The
fat was almost black and of such poor quality, that this hardly could be
improved. In a cement pit the mess was mixed with bone meal to a solid and at
the same time the excess of acid was neutralised. After grinding one had a good
spreadible "fertilizer”. Also anthrax carcasses were so processed and
converted into completely harmless fertilizer and fat.
In particular France and Germany
in many knacker-yards was worked so until the end of the nineteenth century. In
America the process of Gotleb from 1869 was quite similar with this procedure. Due
to the poor quality of the fat and the danger of working with concentrated acid
for the skinners themselves, this processing was abandonned quite fast in the
first half of the twentieth century.
Another method was the cooking in cast iron
boilers of animal carcases and condamned meat in dilute sulfuric acid. In the German Erfurt all animal carcases and offal
from all the whole environment were so processed.
Instead of cast iron boilers were - again - the
lead-lined wooden tubs used. Boiling with steam lances was done by directly
injecting steam in the contents of the tub, so that these contents constantly
kept stirred. However, the carcass-parts had to be submerged again and again. The
obtained fat was clearly of better quality.
At the end of the nineteenth century a Paris
company processed with 12 of these tubs each day 12 000 to 17 000 kilogrammes
of animal carcases, offal and other greasy material. This company had the
exclusive right to process all animal carcases and fatty material from the Seine . One use a special wide
barges with a self-closing deck. Each barge had a mate, an assistant and a dog
to trace the carcasses. The assistent "poked" than the cadaver to a boathook,
let the "air" escape out of the carcass and then pulled it on the
deck on board. By its weight the carcass fell through the deck and the deck
closed again. At the end everything went in barrels to the factory. Later they
had a kind of cofferdams in the river to catch all the floating material. As a
result, only one man per boat was needed for the pick-up work. Every year thousands
of carcasses were fished from the Seine . The fat was sold as wheelgrease.
Vetsmelten met zuur Rendering fat with acid Bron: Paulian, Louis. La Hotte du chiffonnier. 1910. BnF Gallica |
Geen opmerkingen:
Een reactie posten