vrijdag 10 april 2015

De eerste eenvoudige autoclaven voor de kadaververwerking nog bijna zonder hulpmiddelen. The first simple autoclaves for processing offal or fallen livestock almost without tools.

Animal Rendering - Destructie Column part 18

Please scroll down for the English version

De eerste eenvoudige autoclaven voor de kadaververwerking nog bijna zonder hulpmiddelen.
Deel I:  In Europa

Anderhalve eeuw na de uitvinding van de Papiniaanse Pot verkreeg de Fransman Appert in april 1823 in Frankrijk voor vijf jaar het patent op het smelten van vet in een autoclaaf. Zijn autoclaaf had maar één opening bovenop met deksel voor zowel het vullen als het ledigen en werd als een zakketel met een ring in een ommuurd vuur gehangen.
Hij hield drie delen “vlees” en/of botten op één deel water gedurende ongeveer een uur op een temperatuur van 115-130 °C .  Na afkoelen en druk aflaten werd (handmatig!) eerst het vet uit de autoclaaf geschept en daarna met een soort zeefschep de natte en nog vette vaste stof. De vaste stof werd op rekken gedroogd en, al dan niet met andere stoffen zoals gips en klei, tot meststof verwerkt.
Tenslotte werd het lijmwater er uit gelepeld. Vanwege het snelle bederf was lijmwater alleen maar bruikbaar als het snel verder kon worden verwerkt, bijvoorbeeld wanneer het in de onmiddellijke nabijheid als meststof over de landerijen kon worden uitgesproeid. Als er een lijmfabriek in de buurt was, kon het in vaten daarheen worden gebracht. Meestal echter werd het lijmwater geloosd. Afgezien van het feit dat dit erg ging stinken gingen hiermee veel waardevol gelatine, stikstof en kalium, verloren.
Naast een snellere verwerking claimde Appert in zijn patent verder, dat zijn proces niet stonk. Echter met name het weer leeghalen van de autoclaaf stonk weldegelijk en bleef bovendien nog steeds een vies en zwaar karwei.

Later kwamen er autoclaven, waarin men in plaats van water, direct extra stoom kon invoeren. Ook kwamen er onder aan de autoclaaf een aftapkraan voor vet en water en een extra mangat voor het weer lossen van de uitgekookte vaste stof.
De autoclaaf werd dan zo’n 2-4 uur op een druk van 2 ½ - 3 bar gehouden, waarna via de aftap onder aan de autoclaaf eerst het lijmwater en daarna het vet werd afgetapt.
Het zo verkregen vet was echter verontreinigd met voornamelijk eiwitmateriaal uit het vlees, waardoor het snel bedierf. Om deze reden werd het vet met water goed uitgekookt om zo te worden gezuiverd. Pas daarna kwam het in vaten om aan bijvoorbeeld zeepfabrikanten te worden verkocht.

In 1846 kookte men op een grote Franse vilderij in Aubervilliers bij Parijs in autoclaven botten, ingewanden, vleesdelen en allerlei ander kadavermateriaal 12-24 uur onder een druk van 1 ½ atm en een temperatuur van ong. 110 °C . Het verkregen vet werd als machinesmeer verkocht. De hoeveelheden waren op deze vilderij zo groot, dat men de overgebleven vaste stof niet meer op rekken maar in een aparte ketel uitgedroogde. Daarna werd het tot mestpoeder vermalen. Ook hier werd het geleiachtige lijmwater eerst nog geloosd en ging dat pas later naar een lijmfabriek


The first simple autoclaves for processing offal or fallen livestock almost without tools.
Part I: Situation in Europe

A century and a half after the invention of the digester by Papin the Frenchman Appert obtained in april 1823 in France for five years the patent on the melting of fat in an autoclave.
His autoclave only had one opening on top of it with a lid for both filling and emptying and was hanging with a ring halfway around the autoclave over a ridge in walled fire.
He kept three parts "meat" and/or bones on one part water for about one hour at a temperature of 115-130 ° C.  After cooling and bleeding off first the fat was (manual!) used one’s spoon out of the autoclave and after that with a kind of skimmer the fatty wet solids were shoveled out. The solids were dried on racks and, with or without other substances such as plaster and clay, processed to fertilizer.
Finally, the glue water there from used one’s spoon. Because of the quick decay the glue water was only useful when it could be processed rapidly, e.g. when it could be sprayed out as a fertilizer over the country in the immediate vicinity. If there was a glue factory nearby, it could be put in barrels and brougt to the glu factory. Usually, though, the glue water was discharged. Apart from the fact that with this very much valuable gelatin, nitrogen and potassium was lost went it stinking.
In addition to a faster processing, in his patent claimed Appert that his process was odorless…… In particular, however, emptying of the autoclave is stinking certainly and also it was still a dirty and a heavy job.

Later - instead of water - live steam could be entered directly into the autoclaves. There came also at the bottom of the autoclave a drain valve for fat and water and an extra manhole for unloading the boiled out solids.
After holding the digester about 2-4 hours at a pressure of 2 ½-3 bar, at first the glue water was drained of via the drain valve and after that the fat was drained.
The resulting fat, however, was contaminated with proteinaceous material mainly from the flesh, making the fat fast spoiled . For this reason the fat was well boiled out with water to be purified. Only than it came in barrels, for being sold to – for example, soap manufacturers.

In 1846 on a large French knackery in Aubervilliers near Paris they cooked in autoclaves bones, intestines, meat parts and all kinds of other cadaver material 12-24 hours under a pressure of 1 ½ atm and a temperature of approx. 110 ° C.  The obtained fat was sold as a machine lubricant.  At this knackery the quantities became so big, that one the remaining solids matter no longer dehydrated on shelves but in a separate dryer. Afterwards it became grinded to manure powder. Also here the gelatinous glue water went first discharged and only later sold to a glue factory



Twee van de eenvoudige autoclaven
Two of the first simple autoclaves
Bron: Dammer: Handbuch der Chemischen Technik 1896